Waken, dromen, diepe slaap en wakker worden zijn Mij vreemd. Nergens kom ik vandaan, nergens ga ik naar toe, want alle richtingen komen uit in Mij, nulpunt van tijd en ruimte, zelf tijdloos en ruimteloos.
Verleden, heden en toekomst voltrekken zich zonder Mij te beroeren, een eeuwig onweegbaar nu. Hier en daar, hoog en laag, ver en dichtbij, binnen en buiten zijn gedachten die Mij niet raken, toch vindt alle denken plaats in Mij. Naamloos ben ik alle namen, beginloos ben ik meester van alle tijden, eindeloos ken ik het begin van alle wezens, dat verdwijnt in een begin van een begin van een begin…
Schepper van alle scheppingen ben ik ongeschapen. Goden, hemelse, aardse en ontelbare andere wezens zijn emanaties van Mij, uit Mij, door Mij.
Evolutie, een eeuwig ebben en vloeden van talloze levensvormen, grenzeloos scheppingsspel, eeuwige dans, waarin danser en dans onverbrekelijk verenigd zijn in Mij. Alles wat over Mij gezegd is, is onwaar, een stotteren in de tijd, een explosie van lege woorden in de rusteloze wind van onwetendheid. Alles wat over Mij geschreven is, is slechts een onhandige vingerwijzing in de tijd. Mannelijk noch vrouwelijk ben ik, niet dit noch dat en ook niet Dát. Het denken is een nutteloos vangnet van ideeën. Tussen de mazen van ieder net ontglip ik, ongrijpbaar voor het begrijpen. Wat ver van Mij lijkt, is uiterst dichtbij.
In alles en allen ben ik steeds dezelfde. De sluier van maya bestaat niet voor mij, hoewel hij bestaat. In de ontelbare kleden van de tijd ben ik naakt. Zelf ongekleed, ga ik gekleed in brokaten mantels van koningen en keizers, draag ik gehavende kleren van ontheemden, bedelaars en zwervers, op zoek naar Mij. Op de golfslag van de tijd spat het schuim van onwetendheid uiteen, keer op keer.
Onaangeraakt door alle levensvormen ben ik in alles en allen, maar zij niet in Mij. In het vele ben ik het ene, in het deelbare het ondeelbare, in de duisternis het licht. Maar ook eenheid en tweeheid gaan aan Mij voorbij. Als moeder der duizend dingen blijf ik altijd één. In leegte ben ik vol, in volheid leeg. Altijd volmaakt, vervolmaak ik door ontledigen.
In geboorte en dood blijf ik onsterfelijk. In de verlangens van alle levende wezens ben ik verlangenloos. In beweging ben ik eeuwige rust en in rust eeuwig bewegen. Zelf doelloos vervul ik alle doelen. In de koning ben ik en de bedelaar, in de dwaas en de wijze, in de kaartspeler en de geleerde. Ik ben de troef in ieders hand, de bezitter van alle koninkrijken, zelf zonder bezit en zonder rijk.
Ik ben de tijd die alles verslindt, toch is er niets dat ooit ten onder gaat. Ik ben de levensadem in al wat is, zonder zelf ooit te ademen. In oorlog en vrede ben ik, zonder ooit partij te kiezen, want zowel vijand als vriend zijn manifestaties van Mij. Niemand kan Mij zien, want ik ben het zien zelf in alles wat is.
Voor de denker blijf ik ondenkbaar, voor de doener de niet-doener. Toch denk en handel ik onafgebroken door alles heen, zonder zelf te denken of te handelen. Onkenbaar het gekende, ben ik het Zelf dat zichzelf niet kent.
Voor de zoeker ben ik het gezochte in hem zelf, want de zoeker en het gezochte zijn één. In het kleinste van het kleinste ben ik precies dezelfde als in het grootste van het grootste. In het verste melkwegstelsel ben ik net zo nabij als in handen en voeten. Universa zijn als kleurige zeepbellen die oprijzen uit Mij in een ritme zonder tijd, in een hartslag zonder hart. Toch ben ik in alle levensritmen de tijd en in alle harten de hartslag.
Zelf onaanraakbaar en ondeelbaar, ben ik in de smartenkreet en de vreugde, in goed en kwaad, in licht en duister. Zonder te handelen, strekken mijn ontelbare helpende handen zich overal uit. Ultieme liefde zijnde, ben ik in alle vormen van liefde, maar ook in de brandende haat die liefde niet verstaat. In alle woorden die gesproken worden, ben ik de serene stilte, in alle beweging de eeuwige rust. Zonder begin en zonder einde ben ik. Puur Bewustzijn.
© Marcel Messing
Tijdschrift ‘Inzicht’ jaargang 18 nr2 2016