Wat de vader bezit,
behoort aan de zoon.
Maar zolang de zoon nog klein is,
wordt hem het zijne niet toevertrouwd.
Wanneer hij tot man wordt,
geeft zijn vader hem alles wat hij bezit.1
Evangelie volgens Filippus, paragraaf 29
O broeder! Kom, laat ons naar ons eigen Thuis wederkeren;
waartoe in den vreemde te leven!
Werk voor uw verlossing; verricht uw eigen taak,
raak niet verdoold door nutteloos te zwoegen voor anderen.
Laat Nam [de Naam], die Goeroe u gaf, nimmer varen;
dit is de enige rijkdom die ge met u kunt nemen.
Zonder waarachtige waarde zijn alle aardse dingen;
ze bezoedelen de stralende glans van de ziel.
Sla acht op mijn woorden, doe wat ik u zeg;
werk en bevrijd u van alle wereldse smetten.2
Swami Ji Maharaj
En Hij zei: Een man had twee zoons. En de jongste zei tegen zijn vader: ‘Vader, geef mij het deel van het bezit dat me toekomt.’ En de vader verdeelde zijn vermogen onder hen. Een paar dagen later vertrok de jongste zoon met al zijn bezit naar een ver land, waar hij het verkwistte in een losbandig leven. Toen hij alles had opgemaakt, kwam er een grote hongersnood over dat land en hij begon gebrek te lijden. Hij zwierf rond tot hij in dienst trad bij een van de inwoners van dat land, die hem naar zijn veld stuurde om varkens te hoeden. En hij zou graag zijn buik gevuld hebben met de schillen die de varkens aten, maar niemand gaf ze hem. Toen kwam hij tot zichzelf en zei: ‘Hoeveel dagloners van mijn vader hebben brood in overvloed en ik kom hier om van de honger! Ik ga terug naar mijn vader en ik zal hem zeggen: “Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten, maak mij tot een van uw dagloners.” ’ En hij ging terug naar zijn vader. Zijn vader zag hem al in de verte aankomen en werd door mededogen bewogen. Hij liep hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem. Maar de zoon zei tegen hem: ‘Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u; ik ben het niet meer waard om uw zoon te heten.’ Maar de vader zei tegen zijn knechten: ‘Haal vlug het beste kleed en doe het hem aan, geef hem een ring aan zijn vinger en sandalen aan zijn voeten, en breng het gemeste kalf en slacht het, en laten we eten en feestvieren! Want deze zoon van mij was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.’ En ze begonnen feest te vieren.Maar zijn oudste zoon was op het land. Toen hij terugkeerde en het huis naderde, hoorde hij muziek en dans. Hij riep een van de knechten en vroeg wat dat te betekenen had. Die antwoordde hem: ‘Uw broer is thuisgekomen en uw vader heeft het gemeste kalf laten slachten omdat hij hem gezond en wel terug heeft.’ Toen werd de zoon kwaad en wilde niet naar binnengaan. Daarop kwam zijn vader naar buiten en probeerde hem tot andere gedachten te brengen. Maar hij gaf zijn vader ten antwoord: ‘Ik dien u nu al zoveel jaren en nooit heb ik een gebod van u overtreden, maar mij hebt u nog nooit een bokje gegeven opdat ik met mijn vrienden feest kon vieren. Maar nu die zoon van u is thuisgekomen die uw bezit met de hoeren heeft verbrast, hebt u voor hem het gemeste kalf geslacht.’ Maar hij zei tot hem: ‘Kind, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is, is van jou. Maar we moeten feestvieren en blij zijn. Want die broer van je was dood en is weer levend geworden, hij was verloren en is teruggevonden.’
Lucas 15:11-32
Jeroen Bosch en de verloren zoon
Gerafelde kleding, een rieten mand op zijn rug gebonden, met een pollepel en een stuk dierenhuid aan het hengsel. Een soort zakmes met een buideltje bengelt op zijn rechterheup. In zijn linkerhand, wat naar voren gestoken, een zwervershoed, en over zijn hoofd een kap waar wat haren uitsteken. Een knoestige wandelstok in zijn rechterhand en twee verschillende schoenen aan zijn voeten. Reiziger, beter bekend als Verloren zoon (sommigen zeggen Landloper), een van de schilderingen van de Nederlandse schilder Jeroen Bosch. Zijn wat verweesd gezicht kijkt voor een laatste keer achterom voordat hij de plek verlaat waar hij een tijdje vertoefd heeft. Achter zijn stok een grommende hond. Iets verderop een zeug met zes biggetjes. In de deurpost van het haveloze huisje een man die een vrouw – zo te zien tegen haar zin in – wil kussen. Onder de rand van het dak een vogelkooitje met een ekster erin, die het tafereel in het huisje lijkt te volgen. De duiven die de zoldering van het huisje in- en uitvliegen, ‘identificeren het als een bordeel. Dit weten we omdat, naar Bax heeft aangetoond, men in de vijftiende eeuw in de Nederlanden een huis van lichte zeden een plaats noemde waar “de duiven op zolder woonden”.’3 Door het venster kijkt een boerenvrouw met hoofddoek (de prostituee met wie de reiziger geslapen heeft?) de reiziger na.
Kapotte ramen, een lange onderbroek die te drogen hangt uit het zolderraam, een beschadigd dak, en een uithangbord met een zwaan erop, eveneens een aanduiding voor een bordeel annex kroeg. Onder het uithangbord, tegen de zijkant van het huis, maakt een man een plas. Verder een boom met links in de kruin een uil en iets daaronder een koolmeesje. Een eenvoudig hek met een koe erachter. Rechts onder op het hek een ekster. En dat alles geschilderd in een boerenlandschap (afbeelding 1).
De zwaan
Jeroen Bosch (ca.1450-1516) heeft vele schilderingen gemaakt met alchimistische en esoterische motieven.4 Volgens sommigen was hij een ingewijde. Duidelijk is dat zijn werk zeer symbolisch is. Bosch was lid van De Broederschap van de Zwaan, die als wapen de zwaan met de lelie had. Dit symbool van zuiverheid roept herinneringen op aan het middeleeuwse esoterische genootschap van de Zwanenridders. In de werken van Bosch krijgt de zwaan echter een omgekeerde betekenis: liederlijkheid, onzuiverheid, prostitutie en dronkenschap. Vaak duikt bij de door Bosch geschilderde kroegen en bordelen de witte zwaan op aan een uithangbord. In de middeleeuwen was de zwaan zowel symbool van zuiverheid, reinheid, als van liederlijkheid.
De verloren zoon van Jeroen Bosch sluit uitstekend aan bij de parabel van Jezus. Markant is dat hij de zwerver in twee soorten schoeisel heeft gestoken: aan zijn linkervoet een pantoffel, aan zijn rechtervoet een schoen. Hij wordt waargenomen door het uiltje in de kruin van de boom. Als het in de schilderingen van Jeroen Bosch gaat om het opgaan in de verleidingen van de wereld, ontbreekt deze nachtvogel bijna nooit. Zelfs overdag neemt hij alles waar.5 De uil is symbool van de wijsheidsgeest in de mens, die elke vorm van dualistisch handelen, gesymboliseerd door de (zwart-witte) ekster, dag en nacht ziet en volgt. De ekster symboliseert tevens het geheim van goed en kwaad, licht en duisternis, zoals is uitgewerkt in de mythe van het manicheïsme. In Parzival van Wolfram von Eschenbach herinnert de ekster aan dit manicheïstisch geheim.
Twee soorten schoenen
Twee soorten schoenen. Een schoen die de wereld dient en een schoen die bij een huiselijk leven hoort. Thuis dragen we pantoffels, in de wereld schoenen. Het verschillende schoeisel aan de voeten van de verloren zoon drukt de tweespaltige houding van de mens uit. Trekkend door de wereld is er steeds het heimwee om huiswaarts te keren.
Maar om terug te keren naar huis, moet men werkelijk genoeg hebben van de wereld. Van de wereldse kuiperijen, de machtsspelletjes, de ‘zwijnerijen’, de uitbuiting, het bedrog, de prostitutie van lichaam en geest, het voortdurende zwoegen en zweten, de talloze illusies. Je kunt niet twee verschillende schoenen blijven dragen.
Zoals Jezus al zei:
Het is niet mogelijk
dat een man twee paarden berijdt
dat hij twee bogen spant
en het is niet mogelijk
dat een dienaar twee heren dient,
of hij zal de ene eren
en de andere smaden.6
Evangelie van Thomas, logion 47
Willen we terugkeren naar huis, dan zullen we het rechte pad moeten kiezen, schoeisel dat bij de terugtocht hoort. Terugkeren is geen lange reis. Het gebeurt steeds hier en nu. Op de plek waar we ons bevinden. Het is niet mogelijk dat een mens twee verschillende schoenen draagt als hij huiswaarts wil keren. Wie de wereld kent, kan de wereld overwinnen, in zichzelf transformeren. Met de wereld is niets mis, maar met onze gehechtheid eraan; onze gehechtheid aan de wereld der vormen. Alles wat naam en vorm heeft, is nu eenmaal tijdelijk. In het hoofdportaal van een moskee te Fathpur-Sikri, nabij New Delhi in India, is een inscriptie aangetroffen die aan Jezus wordt toegeschreven en in 1601 werd aangebracht:
Jezus, over wie vrede zij, heeft gezegd:
‘De wereld is een brug. Ga er over, maar ga er niet op zitten.’7
Toch bouwen de meeste mensen een huis op deze brug, een kantoor, bankgebouw, flats, wolkenkrabbers, kerken, moskeeën, synagogen, tempels. Kennelijk moet de mens eerst helemaal door de wereld heen trekken, er diep in afdalen, er geheel in verzinken. Zo’n 2600 jaar geleden zei Lao Tse echter al:
Zonder de deur uit te gaan,
kan men heel de wereld verstaan;
zonder uit het raam te kijken,
kan men het tao van de hemel begrijpen.
Hoe verder men weggaat,
des te minder men verstaat.8
Tao-te-ching 47
De moderne verloren zoon
In onze westerse welvaartsmaatschappij ziet de verloren zoon er niet meer zo uit als in de schildering van Jeroen Bosch. Tenzij hij tot de categorie vagebonden, landlopers of zwervers behoort, waarvoor de wet speciale regels heeft ontworpen. Maar ver van huis zijn sommigen van hen toch dichter bij huis dan we soms vermoeden. De moderne verloren zoon of dochter loopt niet meer in gerafelde kleren rond, met twee verschillende schoenen, een wandelstok en een rieten mand op de rug. Hij gaat vaak keurig gekleed de wereld rond. Per auto, trein of vliegtuig. Soms draagt hij een driedelig maatkostuum met zwarte lakschoenen of is sportief gekleed volgens de laatste mode. Hij heeft een groot kantoor, werkt bij een bank, is docent, heeft een eigen zaak, is reclameman of -vrouw, projectleider, aannemer, bezit een modehuis of kledingzaak, is werkzaam in de verpleging of maakt huizen schoon, is politicus of vakbondsleider, journalist, piloot, stewardess, werkt aan de lopende band in een fabriek, is automonteur, drankhandelaar, boswachter, makelaar, arts, kinderoppas, boer, kunstenaar, manager van een groot bedrijf, bewaker van de koersen in het beursgebouw, een ‘keurige’ wapenfabrikant, croupier, wetenschapper, prins of prinses, priester, dominee, bibliothecaris, conducteur, chauffeur, bierbrouwer, architect, vader of moeder, student of scholier. Hij bedient zich van de meest moderne apparatuur. Telefoneert, faxt en mailt ‘worldwide’, heeft verschillende computers, draagbare telefoons, is aangesloten op internet, vergadert wekelijks over nieuwe winsten en veranderingen in de wereld, overnacht in drie-, vier- of vijfsterrenhotels en als hij vrij is, bezoekt hij de schouwburg of bioscoop of ligt ’s avonds vermoeid voor zijn televisie te zappen. Regelmatig gaat hij op vakantie: skieën, surfen, bergbeklimmen, aan het strand liggen. Hij trekt erop uit, met zijn camper, caravan of tent. De wereld rond. Maar ook ligt de verloren zoon in de goot: onder een brug, in een park, op een verwarmingsrooster bij het station. Hij is onder invloed van drugs of alcohol, bevindt zich in een hoerenbuurt, is lid van een jeugdbende, pleegt geweld tijdens een voetbalmatch, rookt, drinkt en eet dagelijks zijn portie ongezond voedsel, gebruikt schuttingtaal, heeft lak aan de maatschappij, steelt auto’s en breekt in huizen of computers in, bedreigt ouden van dagen, rooft tasjes, heeft tientallen soorten ziektes, is opgeborgen in een verzorgingstehuis, komt om van eenzaamheid, pleegt zelfmoord in een uitzichtloze situatie, is werkeloos, depressief, kaapt een vliegtuig, discrimineert, protesteert, is bereid voor een idee de wereld te vernietigen. De uiterlijke kleren van de moderne verloren zoon zien er meestal goedverzorgd uit, maar – om een gnostische term te gebruiken – zijn ‘lichtklederen’ zijn aan alle kanten gerafeld.
De moderne verloren zoon heeft een goed geheugen. En als hij het zelf allemaal niet onthouden kan, heeft hij nog zijn databanken, denktank, internet, agenda’s, notulen, video’s, bibliotheken en archieven. Hij kan alles opzoeken. Regelt en bestuurt. Controleert en maakt plannen. Hij doet van alles. Hij lijkt razend knap. En de wereld zwaait hem veel lof toe.
De meester zei:
‘Er is één ding op de hele wereld dat u nooit mag vergeten.
Wanneer u alles vergeet, maar dat ene niet, dan hoeft u zich nergens zorgen over te maken.
Maar wanneer u overal aan denkt, alles doet en niets vergeet, maar u vergeet dat ene,
dan heeft u eigenlijk niets gedaan.’9
Rumi
Eens voelt een mens zich een vreemdeling op deze wereld. Dan neemt hij haarscherp waar wat er allemaal gebeurt, en hij wil naar huis. De parabel van de verloren zoon is uiterst actueel. Laten we er eens nader op ingaan.
De wereld ingaan
In de parabel van de verloren zoon geeft Jezus opnieuw spirituele wijsheid door. In de patriarchale cultuur van toen gebruikt hij het voorbeeld van twee zoons, daarbij aansluitend op de spirituele betekenis van het ‘zoonschap van God’, dat natuurlijk losstaat van man of vrouw zijn. Een verhaal over ‘een verloren dochter’ zou toentertijd zeker niet zijn aangeslagen.
‘Een man had twee zoons.’ Hun naam is niet belangrijk. Het betreft ons allemaal. De oudste blijft thuis en de jongste vraagt zijn erfdeel en trekt enkele dagen later ‘naar een ver land’, de wereld in. Het ‘ouderlijk huis’ verlaten en de wereld intrekken, is een bekend motief in sprookjes, mythen en andere verhalen. Het ouderlijk huis heet soms ook ‘hemel’, ‘paradijs’ of ‘paleis’. Zo verlaat de Babylonische godin Isjtar haar hemels verblijf om af te dalen naar de onderwereld, waar ze haar zeven sluiers (lichamen) moet afleggen om haar geliefde Tammuz te hervinden. Bij haar hemelvaart krijgt ze al haar klederen weer terug. Adam en Eva, prototypen van de eerste mens, worden uit het paradijs verdreven, verliezen hun ‘lichtklederen’, hullen zich in ‘dierenvellen’ en ondergaan hun ballingschap in de wereld. De zwerftocht van Odysseus, ‘de zeven reizen van Sindbad de Zeeman’ uit de Duizend-en-een-nacht, de vele graalverhalen en verhalen over prinsen op zoek naar een in slaap gevallen prinses, Het lied van de parel, de wereldse ervaringen van Faust, door Goethe beschreven, of van Don Quichot, in het gelijknamige verhaal van Cervantes, de avonturen van Grimms ‘Klein Duimpje’, die het ouderlijk huis verlaat en de wereld intrekt, de tien afbeeldingen met verhalen over ‘het zoeken van de os’ in zen, ze bevatten allemaal hetzelfde motief. De mens verlaat zijn gelukkige, vredige, paradijselijke toestand en gaat de wereld in. De verandering van ‘kleding’ (lichaam) onderstreept tevens zijn radicale innerlijke verandering. Zijn reis gaat tot in het diepst van de stof. Hij vergeet zijn ouders (zijn oorspronkelijke toestand, zijn ‘oorspronkelijk gelaat’), gaat helemaal op in de geneugten van deze wereld, leidt een losbandig leven en verkwist zijn erfenis (verliest zijn spirituele vermogens). Zijn avontuur in de wereld eindigt uiteindelijk in een toestand van ‘hongersnood’. Lichamelijk en geestelijk lijdt hij honger. Maar nergens lijkt zijn honger echt bevredigd te worden. Hij kent de wereld van alle kanten, weet zich er alles van te herinneren, maar is één ding vergeten.
Zwijnenhoeder
Hij die van goddelijke oorsprong is, wordt de hoeder van zwijnen op aarde. Voor de joden is het varken het meest onreine dier. Het vlees ervan mag niet gegeten worden en het kadaver niet worden aangeraakt (Leviticus 11:7 en Deuteronomium 14:8). Zo wordt de verdwaalde mens varken onder de varkens. Met zijn snoet zit hij in de modder, de materie, en hij verlangt zelfs naar het voer van de varkens, toentertijd de peulenschillen van de johannesbroodboom. Hij is ‘dood’ voor de spirituele wereld en gaat als een ‘levende dode’ door de wereld. Hij is volledig vergeten wie of wat hij is.De moderne verloren zoon heeft ook iets met varkens, modder en mest. Varkenspest, gekkekoeienziekte, dioxineschandalen rondom kippen, drijfmest- en mestoverschotten zijn symbolen van een geestelijke hongersnood die hij met wereldlijk voedsel poogt te stillen. Met Kerstmis of op een andere feestdag schroomt hij niet om vlees van het wild zwijn of van een ander dier te eten. Het enige varken dat hij niet slacht, is zijn spaarvarken.
De god Indra als varken
In de Indiase mythologie bestaat het verhaaltje over de god Indra die op aarde werd geboren als varken door een vloek van een van de zeven rishi’s (wijzen). Hij vond een vrouwtjesvarken en al spoedig liepen er biggetjes rond. Toen op een dag Narada, een van de zeven rishi’s, langskwam, zag hij wie dit varken was. Narada wilde niets liever dan Indra bevrijden van zijn zware lot. Maar Indra voelde zich zeer gelukkig, wilde helemaal niet bevrijd worden en knorde tegen Narada zich met zijn eigen zaken te bemoeien. Maar door middel van een bliksemstraal spleet Narada het varken doormidden en een uiterst opgeluchte Indra, bevrijd uit de gevangenis van de begoocheling die hij zelf had veroorzaakt, kwam tevoorschijn.
De terugkeer
In het diepst van zijn ellende wordt de verloren zoon wakker uit zijn nachtmerrie. De Duitse tekenaar, schilder en graveur Albrecht Dürer (1471-1528) laat hem te midden van een aantal dikke varkens en biggetjes de handen ineenslaan (afbeelding 2). De innerlijke stem, de innerlijke roep, de Naam, het Woord (dat altijd in de dolende mens trilt, vibreert, roept) is gehoord. De verloren zoon wordt wakker uit zijn slaap. Hij beseft plotseling zijn toestand. Hij is zijn ouders, zijn vader, zijn diepste wezen, zijn werkelijke zijn vergeten. De sluier van de wereld ontnam hem tijdelijk het zicht. In feite kan zijn erfenis nooit opraken. Want alles wat aan zijn vader behoort, behoort ook hem toe. De wereld van de geest kent geen grenzen, geen einde, geen gebrek, geen armoede. Daar is pure overvloed. Iedereen heeft er te eten. Dat wil zeggen: iedereen leeft in het licht, is licht in licht.
Er is licht in een mens van licht
en hij verlicht de hele wereld.
Als hij geen licht geeft is er duisternis.10
Evangelie van Thomas, logion 24
De verloren zoon realiseert zich plotseling zijn ‘ouderlijk huis’: zijn hemels verblijf, zijn ‘lichtpaleis’ zoals Mani het wel eens noemt, zijn goddelijke oorsprong, zijn ware of oorspronkelijke natuur, die licht en liefde is. Hij die als een bedelaar de wereld rondtrekt in gehavende kleren is in werkelijkheid schatrijk. Hij die het ‘ebben en vloeden’ van de wereld heeft leren kennen, is in wezen de hele oceaan. Ook al denkt hij dat hij het niet waard is om nog de zoon van zijn vader genoemd te worden, hij blijft het wel. Zoals een parel die in de modder is gevallen een parel blijft en zijn glans onmiddellijk verkrijgt als de modder ervan verwijderd is.
De jongste zoon, de vader en de oudste zoon
De jongste zoon trekt de wereld in, de oudste blijft thuis. De twee zoons zijn twee aspecten van een en hetzelfde bewustzijn. Het bewustzijn wordt hier door Jezus gepersonifieerd. De ‘jongste zoon’ is het bewustzijn dat tot individualisatie is gekomen, dat een persoonlijkheid heeft ontwikkeld, een ego, zoals we in ieder mensenleven kunnen zien vanaf het kleine kind tot en met de volwassen en ouder wordende mens. In ieder gezin zet een kind zich vroeg of laat een tijdje tegen zijn ouders af, wil de wereld intrekken, de natuur verkennen, de veelheid der dingen proeven. In de parabel geeft de vader zijn kind het erfdeel waar hij recht op heeft. Ga je gang, experimenteer, verken de wereld. Ik vraag je niets. Doe wat je wilt. Eens zal de mens die de wereld intrekt, ontdekken dat in de wereld der vormen, in de wereld van worden, de wet heerst van zaaien en oogsten, van oorzaak en gevolg. Zolang er vanuit het ego gehandeld wordt, is er een gebonden-zijn aan de vruchten van de handelingen. Zolang de geest zich afgescheiden opstelt, zijn de resultaten pijnlijk. De Vader over wie Jezus in de parabel spreekt, is de Onnoembare, onze oergrond, onze ongrond, onze essentie, die ons steeds vergezelt. We zijn uit de Vader, in de Vader. Ieder moment. Buiten de Vader is er niets. Ogenschijnlijk ‘verlaten’ we de Vader, maar dat is niets anders dan onze ware essentie vergeten. De Vader is mannelijk noch vrouwelijk, boven iedere dualiteit verheven, naamloos. Maar in het woordje ‘Vader’ ligt wel het zorgende aspect verscholen. Zijn we bewust ín de Vader, in het Rijk, de toestand van realisatie, dan staat alles ons ter beschikking. Al het zijne is het onze. God is onpersoonlijk totaalbewustzijn, volmaakte liefde en opperste intelligentie. Alles is één. Niets kan iets verlaten. Er is slechts het idee van verlaten en verlaten worden, van afgescheidenheid. Maar dat idee is wel voldoende om voor een hoop ellende te zorgen. Wie het ‘ouderlijk huis’ verlaat, neemt altijd zijn ‘erfenis’ mee, zijn spiritueel vermogen. Maar als een mens langzaamaan vergeet wie en wat hij is, wordt de werkzaamheid van die erfenis geleidelijk geblokkeerd en belandt hij in de wereld der vormen. Tot hij zich er volledig mee vereenzelvigt, tot hij met zijn neus in de stof zit, de wereld der varkens, de zwijnerijen en kuiperijen van de wereld. De jongste zoon, die het huis verlaat, is Bewustzijn zelf, dat geïndividualiseerd is in de wereld der vormen. Vandaar dat ‘uit- en ingaan’, de wereld ingaan en terugkeren, betrekking heeft op beweging en rust van Bewustzijn. Er is Bewustzijn in rust en er is Bewustzijn in beweging. In Bewustzijn in rust zijn alle dingen pure mogelijkheid, nog onzichtbaar, ongenoemd, één. In Bewustzijn in beweging is er individualisering, een ogenschijnlijk breken van eenheidsbewustzijn.
Als zij u vragen:
Wat is het teken van uw vader die in u is?
zegt hun: Het is een beweging en een rust.11
Evangelie van Thomas, logion 50
Wakker worden uit de slaap van veelheid en ‘terugkeren’ naar de eenheid die altijd is (het ‘ouderlijk huis’), heet ontwaken, realisatie. De oudste zoon is dan dat aspect binnen geïndividualiseerd Bewustzijn dat altijd ‘thuisblijft’ bij de ‘vader’. Het is de grond van mijn grond, het tijdloze Zelf. De oudste zoon en de vader zijn altijd één. Wat van de vader is, is ook van hem. Maar voor de jongste zoon geldt precies hetzelfde. Ook zijn grondeloze existentie is één met de Vader. ‘De Vader en ik zijn één.’
Thuiskomst en de reinigende werking van spijt
De ‘inkeer’, te midden van de varkens, is tegelijkertijd de ‘terugkeer’, de thuiskomst. De jongste zoon betreurt tot in het diepst van zijn wezen zijn lot, voelt zich ‘zondig’, beseft dat niemand anders dan hijzelf dit heeft teweeggebracht, zij het in onwetendheid. Onwetendheid is de moeder van alle ellende. Vanuit de vader gezien, is er nimmer sprake van ‘zonde’, ‘schuld’ of ‘vergeving’, laat staan dat ook maar één moment overwogen zou kunnen worden om de zoon niet meer als zoon te aanvaarden. Het ongrondelijke Zelf, Dát, staat los van oordeel, dualiteit, karmische wetten. Hoe zou ‘de zoon’ ooit ‘een dagloner’ kunnen worden bij zijn vader? De zoon blijft altijd de zoon. Hij is de manifestatie van de vader.
Het spijt hebben van de zoon drukt echter iets heel bijzonders uit en komt vaker voor in de leringen van Jezus. Diepgaand spijt hebben van iets heeft een intens reinigende werking op de geest. Spijt, oprecht berouw en vergeving zijn typisch menselijke mogelijkheden. De karmische zaden die nog niet al te zeer manifest zijn geworden, sterven erdoor af. Welgemeende tranen – geen imitatie dus – zijn in staat om karma weg te spoelen. Dat is een heel bijzonder, ja, uniek aspect in Jezus’ leer, dat telkens weer naar voren komt. De Vader vergeeft altijd, omdat de Vader liefde is. Kunnen wij echter als zoon, als manifestatie van de Vader, door te veel egokracht (nog) niet vergeven, dan kan ook de Liefde haar werkzaamheid niet vervullen. In diverse teksten heet het dan dat de Vader, soms gesymboliseerd als ‘heer des huizes’, ‘eigenaar’ of ‘koning’ geen vergiffenis schenkt. Weinigen beseffen de geheimenis van oprecht berouw, oprechte spijt. Het is een waterval die zich over ons uitstort en ons onmiddellijk schoonwast. De Vader, het grondeloze zijn, vraagt nimmer om excuses. Hij hoort ze niet eens. Want de Vader is ons wezen, het tijdloze, onsterfelijke Zelf. ‘Als gij één stap zet naar God’, zegt Eckhart, ‘heeft God er reeds duizend naar u gezet.’ Dat wil zeggen: de kloof tussen God en mij is in wezen fictief. Er is geen kloof, geen afstand, geen dualiteit. ‘Zijn vader zag hem al in de verte aankomen en werd door mededogen bewogen. Hij liep hem tegemoet, viel hem om de hals en kuste hem’, zo verwoordt Jezus het. De knechten volgen de bevelen van de vader op en halen het beste kleed, de ring en de sandalen. De knechten zijn het symbool van de zich in onszelf vervullende impulsen van eenheidsbewustzijn, zodra de ‘terugkeer’, de ‘thuiskomst’, heeft plaatsgevonden. De 17de-eeuwse Nederlandse schilder Rembrandt van Rijn beeldde dit uiterst teder uit. De vader, een oude man (symbool van het tijdloze Bewustzijn), omarmt de zoon, die, gekleed in lompen en met kapotte schoenen aan zijn voeten, op zijn knieën zit en zijn hoofd vol vreugde tegen de borst van zijn vader drukt. Rembrandt, meester in het clair-obscur, beeldt de vader en de zoon in het licht uit en de toeziende bedienden in de schaduw (afbeelding 3).
Hier en nu zijn we thuis
Het beste kleed
Terugkeren heeft niets te maken met lange rituele processen, reinigen, vasten, boetedoening, het zingen van lofliederen of bhajans, het herhalen van mantra’s en inwijdingen. Dat kunnen tijdelijk hulpmiddelen zijn. Maar als er het volkomen besef is dat de mens hier en nu altijd één is met de Vader, ja, dat hij de Vader, de ongrondelijkheid ís in de vorm van de ‘zoon’, de manifestatie, is er volkomen realisatie, vrijheid. Nogmaals, de woorden die Jezus sprak: ‘De Vader en ik zijn één’, gelden voor ieder mens! Wij zijn ongrondelijk Bewustzijn. Wij zijn het Absolute. Hier en nu. Niet naar ons ‘ego’, maar naar ons wezen. Beseffen we dat ons substraat licht en liefde is, dan plooit zich onmiddellijk het ‘lichtkleed’ om ons heen, symboliek van het zijn als licht. Van de katharen werd gezegd dat zij werkten aan hun ‘lichtkleed’ en dat de ingewijden revetûs werden genoemd: zij die ‘bekleed’ waren (met het lichtkleed). Reeds hier en nu is de ‘mantel van licht’, zijn we licht. Het beste kleed dat de verloren zoon bij thuiskomst van zijn vader ontvangt, symboliseert de volkomen terugkeer tot het zijn, het grondeloze substraat van licht en liefde.
Ring en sandalen
Reeds hier en nu bevindt zich de ring van eenheid aan onze vinger. Het is de zegelring van liefde. In de parabel wordt deze symbolisch opnieuw aan de vinger geschoven. Het is de bevestiging van hetgeen we reeds zijn. De nieuwe schoenen, de sandalen, symboliseren ons ‘wandelen in God’.
In het beeld van Hermes met de hermesstaf, de gevleugelde helm en de gevleugelde schoenen, komt ook het ‘wandelen in God’ naar voren. In de oude culturen was de zegelring een teken van bevoegdheid en autoriteit. Er stond een persoonlijk teken in en de drager ervan verzegelde er een brief mee. In de mysteriën werd gesproken van ‘gemerkte zielen’, zij die het ‘merkteken’ droegen van het ware leven. De zegelring is daarom ook symbool van initiatie, van het ‘gedoopt’ zijn in de gnosis. Paulus spreekt van ‘het zegel van de beloofde Heilige Geest, het voorschot op onze erfenis…’(Efeziërs 1:13-14). En in de Handelingen van Thomas wordt gesproken van ‘het zegel van het Woord’, want God herkent zijn schapen aan het zegel.12Ook in diverse mythen, sprookjes en verhalen is sprake van een zegelring. Vergeet de mens deze ring, dan verliest hij zijn innerlijke autoriteit. Daarom wordt bij de terugkeer van de verloren zoon die autoriteit symbolisch hersteld in de vorm van een zegelring. Nu de zoon volwassen is, valt hem op bewust niveau de gehele erfenis toe. ‘Wanneer hij tot man wordt, geeft zijn vader hem alles wat hij bezit.’
Feestvieren
Thuiskomen is feestvieren. Het geïndividualiseerde bewustzijn hervindt zijn bron, zijn grondeloosheid, zijn totaliteit en daarmee zijn natuurlijke liefde en vreugde, zijn ananda, zoals de hindoe die staat van bewustzijn noemt. Sat-chit-ananda: absoluut Bewustzijn (onveranderlijk en onsterfelijk), absoluut zijn en absolute vreugde. Toen hij in de wereld vertoefde en er zich mee vereenzelvigde, was de zoon ‘dood’ en ‘verloren’. Dat wil zeggen, vanuit de zoon gezien was er geen innerlijke communio met de vader, hoewel de vader altijd met de zoon meereisde. Nu de zoon innerlijk is opgestaan, zichzelf weer kent als manifestatie van de vader, is hij weer ‘levend geworden’, ‘teruggevonden’. In de parabel laat Jezus het beste kalf slachten en er wordt muziek gemaakt en gedanst. Zou Jezus gezegd hebben dat de beste vegetarische maaltijd moest worden bereid, dan zou iedereen in het vlees etende Palestina die deze parabel hoorde, hem met onbegrijpelijke ogen hebben aangekeken. Bij feestvieren hoort een vetgemest kalf. En hoewel Jezus zelf en zijn meeste leerlingen vegetarisch aten en Jezus elke vorm van dierenoffer en het kwetsen van dieren resoluut afwees,13 gebruikt hij in deze parabel toch het voorbeeld van een vetgemest kalf. Wordt de strekking van de parabel begrepen en is er een begin gemaakt met de inkeer, dan volgt het eten van ander voedsel (vegetarisch) vanzelf, want het doden van dieren of het bijdragen daaraan is een karmische binding aan de wereld. Het protest tot slot van de oudste zoon zal velen ongetwijfeld hebben aangesproken. Maar ook dat hoort bij het verhaal. In feite gaat het om die éne zin: ‘Kind, jij bent altijd bij me en alles wat van mij is, is van jou.’ Het goddelijk spel van manifestatie bereikt zijn voltooiing en eindpunt in de realisatie van de jongste zoon. Het lila (Sanskriet voor ‘goddelijk spel’ van de schepping) is beëindigd. Eén is één. De jongste zoon, de vader en de oudste zoon zijn één. Voor mopperen, vragen over het hoe en waarom is geen plaats. Al het zijne is het mijne. ‘De Vader en ik zijn één.’
En ze [de ziel] ontving het goddelijk wezen van de Vader, om weer nieuw te worden en daardoor teruggevoerd te worden naar de plaats waar ze vanaf de oorsprong was.
Dat is de opstanding uit de dood.
Dat is de verlossing uit gevangenschap.
Dat is het opstijgen naar de hemel.
Dat is de terugweg tot de Vader.14
Verhandeling over de ziel, paragraaf 134
Tot slot nog de weergave van twee minder (of geheel niet) bekende versies van de parabel van de verloren zoon, die weer andere aspecten laten zien dan de canonieke tekst uit het evangelie volgens Lucas. De wet van zaaien en oogsten komt er duidelijk in naar voren, maar vooral ook de helende kracht van oprecht berouw, oprechte spijt.
De verloren zoon in het Esseense evangelie van de vredeI
n het Esseense evangelie van de vrede vergelijkt Jezus de vele zieken die naar hem toekomen voor genezing, met de verloren zoon. In deze versie, hier samengevat, leidt de verloren zoon jaren achtereen een leven van eten en drinken, van losbandigheid en wellust.
Elke week maakte hij nieuwe schulden en verkwistte zijn geld in enkele dagen. Omdat zijn vader steenrijk was en steeds geduldig de schulden van zijn zoon betaalde, leenden de geldschieters hem steeds weer geld. Tevergeefs spoorde zijn vader hem aan om een punt achter zijn losbandig leven te zetten en naar de velden te gaan om toezicht te houden op het werk van zijn dienaren. En elke keer weer beloofde de zoon zijn vader van alles als hij maar zijn oude schulden betaalde, maar de dag daarna was het weer hetzelfde verhaal. Meer dan zeven jaar leidde hij zo’n liederlijk leven. Ten slotte verloor de vader zijn geduld en betaalde niet langer de schulden van zijn zoon. ‘Als ik blijf betalen, komt er geen eind aan de zonden van mijn zoon.’ In hun woede maakten de geldschieters de zoon tot slaaf. Door keihard werken moest de zoon nu zijn schuld aflossen. Hij leefde van droog brood en had slechts zijn tranen om het nat te maken. Na drie dagen kon hij niet meer en vroeg zijn schuldeiser hoe lang hij hem nog zo zou afbeulen. ‘Totdat hij met zijn handen alle schulden zou hebben terugbetaald’, was het antwoord. Na zeven jaar zou hij weer vrij zijn. De zoon was wanhopig en zei huilend dat hij het niet eens zeven dagen zou volhouden en smeekte zijn schuldeiser om hem te laten gaan. Maar deze kende geen medelijden en dwong hem alles af te betalen, tot de laatste drachme toe. En de zoon ging voort met werken, geradbraakt in heel zijn lichaam. Tot de zevende dag naderde, de sabbat, waarop niemand op het veld werkte. Hij verzamelde al zijn krachten en sleepte zich naar het huis van zijn vader. Hij smeekte zijn vader hem te vergeven en hem van zijn onderdrukker te bevrijden. Nimmermeer zou hij zo’n liederlijk leven leiden als hij gedaan had. Toen kwamen er tranen in de ogen van zijn vader. Hij omhelsde zijn zoon en zei: ‘Laten we blij zijn, want vandaag is me een grote vreugde gegeven, omdat ik mijn geliefde zoon weer heb gevonden, die verloren was.’ En hij deed hem zijn beste kleed aan en de hele dag heerste er een feestelijke stemming. De volgende ochtend gaf hij zijn zoon een zak zilver, zodat hij zijn schuldeisers kon betalen en toen zijn zoon terugkwam, zei hij tegen hem: ‘Mijn zoon, zie je dat het gemakkelijk is om door een losbandig leven zeven jaar lang schulden te maken, maar dat de betaling daarvan moeilijk is door de zware arbeid van zeven jaar.’ Daarop antwoordde de zoon: ‘Vader, het is inderdaad moeilijk om ze terug te betalen, zelfs door de zware arbeid van zeven dagen.’ En de vader vermaant hem en zegt hem dat het voor deze keer is toegestaan om zijn schulden in zeven dagen terug te betalen in plaats van in zeven jaar, maar waarschuwt hem om in de toekomst geen nieuwe schulden meer te maken. En hij voegt eraan toe: ‘Want waarlijk, ik zeg je, niemand anders dan je vader vergeeft je je schulden, omdat je zijn zoon bent. Want bij alle anderen zou je zeven jaar lang hard hebben moeten werken, zoals in onze wetten is vastgelegd.’ De zoon verbeterde zijn leven, ging naar het veld van zijn vader en hield dagelijks toezicht op het werk van de dienaren van zijn vader. Nimmer liet hij hen te hard werken, want hij herinnerde zich zijn eigen zware arbeid. En de jaren verstreken en de bezittingen van zijn vader namen toe, omdat de zegen van zijn vader op zijn werk rustte. Geleidelijk gaf hij zijn vader tienvoudig terug wat hij de afgelopen zeven jaren verkwist had. En toen de vader zag dat zijn zoon goed met zijn dienaren en bezittingen omging, maakte hij hem erfgenaam van al hetgeen hij bezat. En toen de zoon de erfenis van zijn vader had ontvangen, vergaf hij al zijn schuldenaren de schulden die ze hem niet konden terugbetalen. En God zegende hem met een lang en gelukkig leven, met veel kinderen en rijkdom, omdat hij vriendelijk voor zijn dienaren en zijn vee was.15
Vervolgens legt Jezus de zieken uit dat hij tot hen in parabels spreekt, zodat zij Gods woord beter kunnen begrijpen, waarna hij de parabel uitlegt.
De zeven jaren van eten en drinken en van een losbandig en wellustig leven symboliseren de zonden [karma] van het verleden. De boze schuldeiser is Satan [de mind]. De schulden [karma] zijn de ziektes. De zware arbeid zijn de pijnen. De verloren zoon zijn zijzelf. De betaling van de schulden is het uitdrijven van duivels [psychologische trauma’s] en ziektes en het helen van hun lichaam [door Jezus]. De zak zilver, ontvangen van de vader, is de bevrijdende kracht van de engelen. De vader is God. De bezittingen van de vader zijn hemel en aarde. De dienaren van de vader zijn de engelen. Het veld van de vader is de wereld, die veranderd wordt in het Koninkrijk der hemelen als de zonen der mensen samenwerken met de engelen van de hemelse Vader. En Jezus verzekert de zieken dat het voor de zoon beter is om gehoorzaam te zijn aan zijn vader en toezicht te houden op de dienaren van de vader op het veld, dan dat hij schuldenaar zou worden van de boze schuldeiser en te zwoegen en te zweten in slavernij om al zijn schulden terug te betalen. Het is beter voor de zonen der mensen om gehoorzaam te zijn aan de wetten van de hemelse Vader en samen te werken met zijn engelen in zijn Koninkrijk, dan dat zij de schuldenaars zouden worden van Satan, de heer van de dood, van alle zonden en ziektes en dat zij pijn zouden moeten lijden en zich laten afbeulen totdat zij al hun zonden hebben afbetaald. En Jezus onderricht de zieken dat zij door hun eigen zonden hun ziektes veroorzaakt hebben, maar dat hun Vader in zijn eindeloze liefde tot hen, hun alle schulden uit het verleden wil vergeven. Zoals in de parabel van de verloren zoon mogen ze hun schulden van zeven jaar terugbetalen in zeven dagen. Zelfs als iemand zevenmaal zeven jaar gezondigd heeft, zo antwoordt Jezus aan een zieke die vreselijk leed, vergeeft de Vader het. En hij legt hun het pad tot bevrijding uit en de spirituele wetten van het leven, en geneest de zieken.16
Hooglied van Maria Magdalena en de verloren zoon
In 1939 ontdekte men in een oude kloosterboekerij in Zuid-Frankrijk het Hooglied van Maria Magdalena, opgedragen aan de apostel Paulus. Daarin bevindt zich ook de parabel van de verloren zoon, aan Maria Magdalena verteld door Judas (zoon van Simon de Farizeeër uit Kapernaüm), die later Jezus zal verraden. Simon de Farizeeër had al enkele keren tevergeefs naar de gunsten van Maria Magdalena gedongen en zijn zoon Judas was volgens Maria Magdalena al ‘een even grote deugniet als zijn vader’.17 Op een dag vraagt Judas aan Maria Magdalena om ’s avonds naar het huis van zijn vader te komen, waar Jezus was uitgenodigd voor het avondmaal.
‘Wilt gij zien hoe zij mij stenigen, Judas?’ vroeg ik hem. Maar hij antwoordde: ‘Neen, maar ik wil de beschaming der anderen zien, want waar de Meester is, wordt de huichelaar voor de zondaar vernederd.’‘ Denkt ge dat het de Vrouwe van Magdala behaagt een zondares te zijn te midden van huichelaars?’ was mijn wedervraag. Maar Judas antwoordde en zei:‘De Meester neemt de zonden van u weg, Maria, zoals men in een duistere kamer het gordijn wegschuift dat de zon verbergt. Verneem wat hij eens tot ons sprak, verhalend van een vader die twee zonen had, de een deugdzaam en levend naar de wet [tora], de ander licht van zin en zeden. En er kwam een dag dat deze, die de jongste was, tot zijn vader ging en hem vroeg hem te geven van zijn erfdeel dat hem toekwam, want hij had besloten heen te gaan, vertrekkend van huis en hof om in den vreemde te zoeken wat hij thuis niet vond. En de vader gaf hem wat hij vroeg en liet hem gaan met een zwaar hart. En de zoon ging, opgewekt, met een lied op de lippen en bloemen in het haar. En hij kwam in de stad, waar vrouwen wonen die voor geld gul geven wat met de ogen wordt gevraagd, en nam wat hem geboden werd. En zijn beurs, die zwaar was, werd licht, en zijn hart, dat licht was, zwaar, want de zonde wordt met vreugde begaan, maar in droefheid berouwd. En de zorgen kwamen naarmate het geld verzwond. Nog eer de bloemen in zijn haar verwelkten, was hij arm als Job. En bij een landheer verhuurde hij zich als hoeder der zwijnen. En hij benijdde de dieren hun voer, hun afval betwistend dat hun werd toegeworpen. Armer en ellendiger kon geen mens zijn dan hij toen was. En hij kwam tot inkeer, zeggend tot zichzelf: “Hoeveel huurlingen van mijn vader hebben overvloed van brood en ik kom hier om van de honger! Opstaan zal ik, gaande tot mijn vader en hem zeggend: Vader, ik heb gezondigd tegen de hemel en tegen u. En niet langer ben ik waardig uw zoon genoemd te worden. Laat mij een uwer knechten zijn.”En dit overlegd hebbend in zijn gemoed, stond hij op en ging vandaar, met trage voeten terugkerend langs dezelfde wegen die hij lichtvoetig was gegaan. En teruggekeerd leunde hij tegen de poort van het huis van zijn vader, een bedelaar die om een aalmoes smeekt. Maar hem ziende, snelde de oude man naar buiten, bevend van ouderdom en ontroering, en sloot de zwerver in zijn armen, diens lompen nat makend met zijn tranen. “Vader”, stamelde de jongen, “vader, gezondigd heb ik tegen de hemel en tegen u. Uw zoon waag ik mij niet langer te noemen. Laat mij de minste uwer knechten zijn.” Maar de oude man hoorde nauwelijks wat zijn zoon stamelde, verzamelde zijn knechten, verheugd uitroepend: “Zie toch, mijn zoon, die ik verloren waande, is tot mij weergekeerd, haal feestkleren, slacht het gemeste kalf. Schoner feest heeft deze hoeve nooit beleefd.” En de buren werden uitgenodigd aan lange tafels met overvloed van spijs en drank. Maar de oudste zoon morde en zei: “Geen deel wil ik hebben aan dit feest, dat voor mij geen feest is. Zoveel jaren dien ik u, ijverig en trouw, nimmer uw gebod overtredend, en ge hebt mij nimmer nog ook maar een bokje gegeven om samen met mijn vrienden vrolijk te zijn. En zie, nu komt deze, die met deernen uw goed erdoor joeg. En ge laat het beste kalf slachten, alsof ge het daarvoor had vetgemest.” En de vader antwoordde en zei: “Is er dan geen reden te over om vrolijk te zijn? Want deze uw broeder was dood en zie, hij is weer levend geworden. Hij was verloren en is weergevonden.” Zo vertelde ons de Meester tot vertroosting der zondaars.’En ik begreep en nam mij voor tot Simon de Farizeeër te gaan om hem te ontmoeten, die door Judas de Meester wordt genoemd.18
Onder de indruk van de liefdevolle uitstraling van Jezus werpt Maria Magdalena zich aan zijn voeten en stort al het reukwerk erover uit. Met haar tranen wast ze zijn voeten en met haar haren droogt ze die. Jezus vergeeft al haar zonden. Ze verkoopt al haar bezittingen en schenkt de opbrengst aan de armen. Dan keert ze terug naar Bethanië, naar haar broer Lazarus en haar zus Martha.19Volgens diverse gnostische bronnen zou Maria Magdalena de metgezellin van Jezus zijn geweest, de apostola apostolorum (de apostel der apostelen).
Zo heeft ieder toen hij onwetend was, gehandeld alsof hij sliep,
en zo is hij tot kennis gekomen, alsof hij ontwaakte.
Gelukkig de mens die zal terugkeren en (tot zichzelf) ontwaken,
en gezegend is hij die de ogen van blinden heeft geopend.20
Evangelie van de waarheid, paragraaf 30
© Marcel Messing
Met toestemming van de uitgever overgenomen uit: Een zaaier ging uit. Over de parabels van Jezus [dl. 1], Altamira-Becht, Haarlem, 2000, p. 144-167, ISBN 90 6963 470 8
Noten
1. Nag Hammadigeschriften I (1994), p. 180.
2. Singh, Charan (z.j.), p. 83.
3. Harris (1996), p. 78. Harris verwijst hier naar Bax, D., Hieronymus Bosch: His Picture-Writing Deciphered, Rotterdam, 1979.
4. Cf. Lennep, van (1984), p. 309-340 en Harris (1996).
5. Cf. Harris (1996), p. 88.
6. Het Evangelie van Thomas (1999), p. 108.
7. Apokriefen van het Nieuwe Testament I (1984), p. 18.
8. Lao Tse (1990), p. 47.
9. Rumi (1978), p. 16.
10. Nag Hammadigeschriften I (1994), p. 140.
11. Het Evangelie van Thomas (1999), p. 112.
12. Apokriefen van het Nieuwe Testament II (1985), p. 81.
13. Meer over het vegetarisme van Jezus en de apostelen in: Het Evangelie van Thomas (1999), p. 47-51.
14. Nag Hammadigeschriften II (1995), p. 403.
15. The Essene Gospel of Peace (1981), dl. 1, p. 24-26.
16. Ibid., p. 26-31.
17. Het Hooglied van Maria Magdalena (1940), p. 46.
18. Ibid., p. 51-55; vergelijk ook de parabel over de twee schuldenaars (wordt besproken in het derde boekdeel, dat in oktober 2010 verschijnt).
19. Cf. ibid., p. 56-58.
20. Nag Hammadigeschriften I (1994), p. 62.
Bibliografie
Apokriefen van het Nieuwe Testament, (ed.) A.F.J. Klijn, J.H. Kok, Kampen 19842-1985, 2 dln.
Concordantie op het Oude en Nieuwe Testament in de nieuwe vertaling van het Nederlandsch Bijbelgenootschap, Bosch & Keuning, Baarn, 1971.
The Essene Gospel of Peace, (ed.) E. Bordeaux Szekely, International Biogenic Society, Cartago, Costa Rica, 1981, 4 dln.
Het Evangelie van Thomas, (ed.) E. v. Ruysbeek en M. Messing, Ankh-Hermes, Deventer, 19993 (Hermesreeks 2).
Harris, L., Ketterij en esoterie in het werk van Jeroen Bosch, Christofoor, Zeist, 1996.
Het Hooglied van Maria Magdalena, Leiter-Nypels, Maastricht, 1940.
Lao Tse, Tao-Te-King, (ed.) H. Knospe en O. Brändli, Diogenes, Zürich, 19902 (Diogenes Taschenbuch 21875).
Lennep, J. van, Alchemie. Bijdrage tot de geschiedenis van de alchemistische kunst, Gemeentekrediet, Brussel, 1984 (publicatie t.g.v. tentoonstelling)
Nag Hammadigeschriften, (ed.) J. Slavenburg en W. Glaudemans, Ankh-Hermes, Deventer, 1994-1995, 2 dln.
Rumi, Het is wat het is, Karnak, Amsterdam, 1978.
Singh, Charan, Het pad, Radha Soami Satsang, Beas (Punjab), z.j.
Geraadpleegdebijbels
Das Neue Testament, Interlinearübers. Griechisch-Deutsch, Hänssler-Verlag, Neuhausen, Stuttgart, 19872, herz. dr.
De bijbel, uit de grondtekst vert. (Willibrordvert.), Katholieke Bijbelstichting, Boxtel, 1975 en ’s-Hertogenbosch, 1995, geheel herz. uitg.
Bijbel. Dat is de ganse Heilige Schrift, bevattende al de kanonieke boeken van het Oude en Nieuwe Testament, Haarlem, 1979 (ed. 1977).
Het Nieuwe Testament, uit de Griekse tekst vert., Boekerij van de Christengemeenschap, 19752, 2 dln.
Afbeeldingen
Jeroen Bosch, schilderij De verloren zoon.
Rembrandt, pentekening De verloren zoon
Rembrandt, schilderij De verloren zoon