
In de Chandogya-Upanishad (VI,2:3-4) kunnen we lezen dat alle elementen zijn voortgekomen uit het ene Wezen, het ene Zijn, het Zelf, het Ene zonder tweede, Atman dat Brahman is.
Dat Wezen dacht: ‘Was ik maar vele! Ik zal scheppen.’ Hij schiep vuur. Het vuur dacht: ‘Was ik maar vele! Ik zal scheppen!’ Het vuur schiep de wateren. Wanneer iemand verdrietig is, tranen stort of zweet, dan zijn de tranen en het zweet door het vuur geschapen.
Die wateren dachten: ‘Waren wij maar vele! Wij zullen scheppen! Zij schiepen voedsel. Wanneer en waar het ook ter wereld regent, is er voedsel te over. Voedsel komt uit water.(1)
De Chandogya-Upanishad
Volgens de Chandogya-Upanishad zijn de elementen gemanifesteerde levensenergie van het ene Zijn. Hoewel uiterst subtiel, onzichtbaar voor het oog, doordringt de levensenergie alle levensvormen. Door de kracht van de gedachte werd de eenheid van het Zijn manifest in het vele. Als een spel. Een ‘spel der elementen’. Al wat is, is een manifestatie van het Ene. Er is alleen maar het Ene. Het vele is de golfslag van de oceaan van eenheid. Zonder golven geen oceaan. Zonder oceaan geen golven.
In het menselijk lichaam kunnen we de werking van deze elementen herkennen. Het denken en het voedsel zijn afhankelijk van het spel der elementen. Via het voedsel (anna) wordt het denken bepaald.(2) Vandaar dat voedsel in de Chandogya-Upanishad ook betrekking heeft op de oorsprong ervan: het element aarde, de voedende materie.
Zo boven, zo beneden, zo binnen, zo buiten. Dat concludeerde de Chandogya-Upanishad reeds op een eigen wijze voordat het hermetisch axioma (‘zo boven, zo beneden’) en de wijsheid van logion 22 (over het tot één maken van het ‘binnenste’ en het ‘buitenste’) van Het Evangelie van Thomas in het westers cultuurgoed bekend werden. De mens is een klein universum, een weerspiegeling van het grote universum.
‘Zo boven, zo beneden’
De Chandogya-Upanishad en de alchimistische tekst van de Tabula Smaragdina, toegeschreven aan Hermes Trismegistus, vertonen op diverse punten veel overeenkomst. De mens is een projectie van de macrokosmos. Ook hij is opgebouwd uit de vier elementen. In hem komt het macrokosmische scheppingsgebeuren het meest tot uitdrukking en krijgt de mogelijkheid van zelf-bewustzijn.
Waar, zonder dwaling, zeker en waarachtig waar;
dat wat boven is, is gelijk aan dat wat onder is,
en dat wat onder is, is gelijk aan dat wat boven is,
om de wonderen van het Ene te doordringen;
en zoals alle dingen geworden zijn uit Een,
door de overweging van Een,
zo ontstonden alle dingen door dit Ene door aanpassing.
Zijn Vader is de Zon, zijn Moeder is de Maan;
de Wind droeg hem in zijn schoot
en zijn voedster was de Aarde.
Hij is de vader van iedere volmaaktheid,
of de voleinding van de gehele wereld.
Zijn kracht zal volkomen zijn
als die teruggekeerd zal zijn naar de aarde.
U zult (moet) de aarde scheiden van het vuur,
het fijne van het grove, zachtjes en met grote fijnzinnigheid…
Dit is de kracht van alle kracht
die iedere vluchtige substantie zal beteugelen
en die iedere vaste stof zal doordringen.(3)
Scheppingsverhalen
Scheppingsverhalen geven weer hoe uit het samenspel der elementen de kosmos is ontstaan. Het zijn mythologische verhalen waarin archetypische symbolen verborgen zijn.
In de strijd die JHWH voerde met het zeemonster Leviatan (psalm 74:12-14) drukt het joodse scheppingsverhaal de scheiding van water en aarde uit. In de scheppingsmythe van Kanaän strijdt de oppergod Baal met het oermonster Lotan, ‘de slang met zeven koppen’. Hiermee worden de zeven scheppingsfasen (evolutiefasen) aangeduid. Het Babylonische scheppingsverhaal spreekt over de scheppergod Marduk die vreselijke zeemonsters overwint. Egyptische mythen verhalen over Re (de god van het licht) die Apap (de slang der duisternis) overwint. En in de Perzische scheppinsgsmythe is het Mithra (licht) die de oerstier (aarde) doodt. Het doden van de oerstier is een transformatie van het ene element in het andere, van nog ‘duistere’ aarde in ‘voedende’ aarde.
Het zijn slechts een paar voorbeelden uit het overvloedige mythologische materiaal dat op symbolische wijze over het ontstaan der elementen spreekt.
De vuurspuwende draak, de feniks en de ouroboros
In veel mythen en sprookjes vinden we nog sporen van het ontstaan der elementen, zoals in de verhalen over de vuurspuwende draak of slang die in de (oer)wateren woont. In dit beeld wordt het spel der elementen (vuur, lucht, aarde en water) op bijna poëtische wijze tot uitdrukking gebracht. Ook bekend is de mythe over de feniks, de reusachtige vogel (element lucht) die zichzelf aan het eind van zijn leven ritueel verbrandt (element vuur) en uit zijn eigen as herrijst. Hoewel de feniks in relatie staat tot het oude koninkrijk Syrië, dat in de oudheid Phoenicië heette, gaat zijn oorsprong vermoedelijk terug naar Egypte, waar de oervogel Bennu bekend was. Bennu is het eerste wezen dat uit het water oprees en op aarde kwam. De feniks symboliseert het zich steeds vernieuwende leven dat door de cyclus van geboorte en dood gaat en door de kracht van de elementen steeds opnieuw tot aanschijn komt.
Leven is voeding. Elementen voeden ook. Tussen elementen en voeding is een onverbrekelijk verband. De zichzelf bij de staart opvretende ouroboros (oerslang) symboliseert dit duidelijk. Leven is een verteringsproces, een verbrandingsproces dat zichzelf voedt. ‘Alles bestaat door voeding,’ merkte reeds de Boeddha op, waarmee hij de onderlinge afhankelijkheid van al wat is haarscherp liet zien.
De elementen ‘spelen’ het proces van voeden en gevoed worden. Dit spel vindt ook in het menselijk lichaam plaats, dat, onderhevig aan geboorte en dood, de kracht der elementen kan ervaren.
Zondvloed en vuur
In veel mythen wordt gesproken over een zondvloed die in het verleden zou hebben plaatsgevonden, bijvoorbeeld in het Gilgamesj-epos uit Babylonië en het Noach-verhaal uit de bijbel. Ook in de mythen van Indianen (bijvoorbeeld van de Hopi’s en de Azteken), Inuit (Eskimo’s), Aborigines (oorspronkelijke bewoners van Australië) en van vele andere volken keert het thema van de zondvloed terug. Daarnaast zijn er even zoveel mythen die spreken over de vernietiging van de aarde door vuur. In de apocalyptische literatuur van diverse religies is daar veel over terug te vinden. Zichtbaarwording, transformatie en herschepping van het leven worden vooral bepaald door de elementen water en vuur. In de trimurti (drieëenheid) Brahma-Vishnu-Shiva is dit samenspel der elementen duidelijk gepersonifieerd. Het leven bevindt zich in de spiralende beweging van voortdurende transformatie, waarbij speciaal het bewustzijn van de mens een versnellende factor kan betekenen ten aanzien van de natuurlijke processen. Bijvoorbeeld: door niet meer in harmonie te leven met de elementen wordt een transformatie bespoedigd die we een ramp of catastrofe noemen. Maar in feite beoogt deze ramp of catastrofe het evenwicht te herstellen tussen de samenhang der elementen.
Als het evenwicht tussen de elementen in de mens verstoord raakt, komt dit onmiddellijk tot uitdrukking in een reactie van de elementen buiten de mens. Maar ook andersom. Zo binnen, zo buiten. Zo buiten, zo binnen. Zo boven, zo beneden. Zo beneden, zo boven. Als de verlangens in de mens zo hevig branden (element vuur) dat het hoofd niet meer koel blijft, als hij ongebreideld lucht (element lucht) geeft aan negatieve emoties en een vloed (element water) van negatieve gedachten veroorzaakt, als hij als een Icarus boven zichzelf uitstijgt zonder te aarden (element aarde), reageren de elementen. Dat leren alle mythen. De Chandogya-Upanishad zet uiteen hoe de innerlijke elementen in relatie staan tot de uiterlijke. In feite is er geen binnen en buiten. Dat zeggen nu ook een aantal wetenschappers.
Ieder element heeft een bepaald trillingsgetal. Ze komen uit de kracht van het Ene voort. Ze lijken verschillend, maar zijn slechts variabele manifestaties van het Ene. Het element dat het meest correspondeert met het trillingsgetal van onze leefwijze en ons gedachtenpatroon roepen we het sterkst op. Een tijd van eenzijdige overvloed en een vloed aan negatieve gedachten roept eerder de kracht van water op dan van van vuur. Zo zijn we in wezen de veroorzakers van onze eigen zondvloeden en apocalyptische vuren. We leveren ze over in mythen en verhalen of schrijven ze op in apocalyptische literatuur die we onbewust toedichten aan een straffende God buiten ons. Inzicht kan het tij doen keren, al zullen reeds in gang gezette oorzaken op natuurlijke wijze moeten uitwerken.

Elementen en ziekte: Paracelsus
De alchimist en heelmeester Paracelsus (16e eeuw) liet al zien dat er een onverbrekelijke relatie is tussen de elementen in het menselijk lichaam en de elementen in de natuur. Ook hij ging ervan uit dat de mens een microkosmos is, een weerspiegeling van de macrokosmos. Hij stond een natuurlijke levenswijze voor. Zijn uit mineralen en planten bereide geneesmiddelen veroorzaakte een revolutie in de medische wereld van zijn tijd. Steeds zocht hij naar de oorzaak van de verstoring van de elementen in de mens en trachtte de harmonie ervan te herstellen. Hij was vooral geïnteresseerd in de occulte (verborgen) oorzaken van ziekte. Zo meende hij dat een verkeerde levenshouding leidde tot een digestio: het proces van ‘sterven om te leven’. Zoals een zaadkiem sterft om op een andere wijze voort te leven, zo is ziekte een ‘sterven’ om de harmonie van het leven weer te herstellen. Als we in eenheid zijn met het leven, met de elementen buiten ons en in ons, worden de elementen niet verstoord, niet vergiftigd. Ziekte duidt altijd op een verstoring van de elementen. Verkeerde gedachten, slechte voeding en slechte gewoonten vergiftigen onze innerlijke elementen. We worden ziek.
Oerenergie, ether en akasha
Net als de mystiek en de gnosis is de spirituele alchimie een poging om de mens terug te voeren tot de bronloze levensbron. In haar pad van bevrijding is het aardse element, Moeder Aarde, expliciet, hetgeen bij sommige gnostische stelsels of mystieke teksten ontbreekt of slechts impliciet aanwezig is. Of men nu spreekt over oergrond (Eckhart), Ungrund (Boehme), den grondt van mijnen grondt (Luyken), oermaterie (alchimie), ongrond (Van Ruysbeek) of over the ground of all being (Krishnamurti in zijn dialogen met David Bohm); steeds gaat het om de niet-substantiële ’toestand’ waarin dualiteit afwezig is en alle dingen als mogelijkheid aanwezig zijn. Voor de spirituele alchimist was God niet meer gebonden aan beelden of projecties, maar de dragende, bewuste, intelligente oerenergie van het heelal. In het Oosten verbond men de oerenergie met begrippen als ether en akasha (vgl. de Griekse mythologie). Vormloos, zonder begin en zonder einde, openbaart ze zich in de tijdruimte in ontelbare vormen, variërend van grofstoffelijk tot uiterst verfijnd.
Lagere en hogere natuur
In de christelijke alchimie werd Christus verheven tot Steen der Wijzen. Daarmee werd de oerenergie aangeduid die verborgen is in de oermaterie en die zich ontvouwt in de prima materia en de ulta materia. Om met ‘Christus’ of het ‘koninkrijk der hemelen’ in contact te kunnen treden, dient men volgens de spirituele alchimie de weg te gaan van onthechting, een sterven vóór de dood. Het is de ‘kruisiging’ van de lagere natuur (‘onedele metalen’) en de ‘opstanding’ in de hogere natuur (‘edele metalen’): Christus als tijdloos Zelf. De lagere natuur werd niet gezien als een morele toestand, maar als alchimistische restanten van het mineralen-, planten- en dierenrijk, die in ons lichaam en bewustzijn aanwezig zijn als residuen van het evolutieproces. De lagere natuur kan getransformeerd worden in een totaal nieuwe toestand: die van de werkelijke mens
De kruisiging van de lagere natuur
en de opstanding in de hogere natuur
(Uit: Manly P. Hall, The Secret Teachings of all ages,
Los Angeles 1979).

Het Esseense Evangelie van Vrede
Zoals we ziek worden door de verstoring van de elementen, zo kunnen we genezen door de heilzame werking ervan. Het Esseense Evangelie van Vrede is daar een prachtig voorbeeld van. Het is een evangelie vol licht. De Nestoriaanse christenen namen dit in het Aramees en Oudslavisch geschreven evangelie mee naar het Westen, toen ze het Oosten moesten ontvluchten vanwege de oprukkende horden van Genghis Khan (de Mongolen). Onverhuld staat erin beschreven dat Jezus een Esseen, een ‘genezer’ was. Hij werd door de Esseense broederschap uitgezonden om de onderdrukten, lijdenden en zieken te vertroosten en te onderrichten in de Wet. De Wet heeft niets te maken met een uiterlijke wet. Ze komt overeen met de sanatana dharma (de eeuwige wet, de eeuwige religie, de eeuwige waarheid) van de veda’s.
Het is de verdienste geweest van Edmond Bordeaux Szekely, filosoof en filoloog (Sanskriet, Aramees, Oudslavisch, Hebreeuws, Grieks en Latijn), dat deze teksten nu beschikbaar zijn. Vanaf 1925 vertaalde hij een aantal onbekende teksten van de Dode-Zeerollen (3e eeuw na Chr.) uit het Aramees en bracht menig uur door in de geheime archieven van de Vaticaanse Bibliotheek.
De natuur zelf als Heilige Schrift
Als de zieken en verminkten die hongeren naar ware kennis om genezen te worden Jezus naar de levenswetten vragen, antwoordt hij hun: ‘Waarlijk, ik zeg jullie, niemand kan gelukkig zijn, behalve hij die de Wet naleeft.'(4) Als ze Jezus zeggen dat ze de ‘wetten van Mozes’ naleven, zoals opgeschreven in de heilige geschriften, zegt Jezus tegen hen:
‘Zoek de Wet niet in jullie geschriften, want de Wet is leven, terwijl de geschriften dood zijn. Waarlijk, ik zeg jullie, Mozes ontving de wetten van God niet via het schrift, maar door het levende woord. De Wet is het levende woord van de levende God aan levende profeten voor levende mensen. In al wat leeft is de Wet geschreven, in het gras, in de boom, in de rivier, in de berg, in de vogelen des hemels, in de vissen der zee; maar zoek de Wet vooral in jezelf. Want waarlijk, ik zeg jullie, alle levende dingen zijn dichter bij God dan de geschriften, die zonder leven zijn. God schiep het leven en alle levende dingen zo, dat ze door het eeuwigdurend woord de wetten van de God van waarheid aan de mens onderrichten. God schreef geen wetten op bladzijden van boeken, maar in je hart en in je geest. Ze zijn in je adem, je bloed, je beenderen, je vlees, je ingewanden, je ogen, je oren en in ieder deeltje van je lichaam. Ze zijn in de lucht, in het water, in de aarde, in de planten, in de zonnestralen, in de diepten en in de hoogten. Alle spreken tot jullie, dat jullie de taal en de wil van de levende God zullen begrijpen. Maar jullie sloten je ogen, zodat jullie niet zouden zien, en jullie sloten je oren, zodat jullie niet zouden horen. Waarlijk, ik zeg jullie dat de geschriften het werk van de mens zijn, maar het leven en al zijn schepselen zijn het werk van onze God. Waarom luisteren jullie niet naar de woorden van God die in zijn werken geschreven staan? En waarom bestuderen jullie de dode geschriften die het werk van mensenhanden zijn?'(5)
En Jezus legt de zieken en verminkten uit hoe een gezonde levenswijze tot vereniging met God voert. De levende Wet wordt niet gevonden in gulzigheid, wijn drinken, een losbandig leven, wellust, streven naar rijkdom, haat jegens vijanden, maar in reiniging van het lichaam, in stilte, vasten, gebed, frisse lucht van de wouden en de velden, reiniging in helder water, in zonlicht, het eten van natuurlijk, ongekookt vegetarisch voedsel, in het ritmisch leven met de wetten van hemel en aarde, in het bedwingen van negatieve gedachten en gevoelens en vooral in het elkaar beminnen, want God is liefde. Dit alles voert tot de levende Wet, tot innerlijke vrede, tot God. De natuur zelf is de Heilige Schrift. En hij legt hun ook de kracht en de macht van de engelen uit in relatie tot de elementen. Het water wordt bestuurd door de engel van het water. De lucht door de engel van de lucht. Wie zich daarop afstemt zal de helende en reinigende werking ervan ondervinden. Maar van groter belang dan zich uiterlijk te reinigen is zich innerlijk te reinigen. Vraag vooral de engel van het water dat je je innerlijk zult gaan zuiveren, onderricht Jezus in dit evangelie.(6)
Lopen over water
Een zenmonnik oefende jaren achtereen om over water te kunnen lopen. Toen hij er op een dag in slaagde, kreeg hij van zijn meester te horen dat het verspilde tijd was geweest. Hij had beter een veerman kunnen vragen hem aan de overkant van de rivier te zetten als hij aan de andere kant van het water wilde zijn.

Mensen houden van wonderen. Velen zijn intens gefascineerd als ze horen dat sommige yogi’s en sjamanen over water kunnen lopen of zonder pijn en verbrandingsverschijnselen door vuur, of dat een goeroe zomaar een ring materialiseert uit ‘het niets’. Het eigenlijke wonder van het water, het vuur en de vinger onder de ring ontgaat hen meestal.
Zich oefenen om de elementen via siddhi’s (bovennatuurlijke vermogens) te willen beheersen, heeft weinig zin. Het baart misschien een tijdje veel opzien, maar het is geen bewijs van Zelfrealisatie, Godrealisatie of boeddhaschap, al hebben de groten der aarde er ongetwijfeld af en toe gebruik van gemaakt. Veel mensen zijn nu eenmaal ‘ongelovig’ en vragen om een teken. Maar daardoor zijn ze nog lang niet altijd in staat het onderscheid te maken tussen spirituele realisatie, bovennatuurlijke vermogens, occulte krachten of magie.(7)
Narada en de elementen
Narada was een groot wijze in het oude India. De Chandogya-Upanishad verhaalt dat hij over grote kennis en vele siddhi’s beschikte en door de elementen heen kon gaan. Met andere woorden: hij kon zich materialiseren en dematerialiseren. Toch was hij bepaald niet gelukkig met deze gaven. Op een dag kwam hij bij de grote leermeester Sanatkumara en bekende dat hij iets miste in zijn leven. Sanatkumara maakte Narada stapje voor stapje duidelijk dat hij er ondanks al zijn kennis en vermogens nog steeds niet in geslaagd was het Zelf te realiseren. Narada was nog niet doorgedrongen tot de ultieme werkelijkheid.
Pas als men ieder idee van een eigen zelf of ego heeft opgegeven, openbaart zich het zelfloze bestaan volledig als een Tat tvam asi (Dat zijt gij). Dit betekent: er is alleen maar Dat, het Ene zonder tweede. ‘Dat’ heeft zeker geen betrekking op een ‘ik’ dat zich via occulte trucs kan uitvergroten. Uiteraard is het ‘Tat tvam asi’ alleen maar een benaming voor het onzegbare. Want degene die deze woorden hoort kan niet tegelijkertijd Dat zijn. Wederom dualiteit.
Onszelf meester zijn
Over water kunnen lopen is niet belangrijk. Het is veel belangrijker dat we het water in onszelf kunnen oversteken. Van oudsher is het water het symbool van gnosis, innerlijke kennis. Het oversteken van de ‘levensrivier’ in een mythe symboliseert inzicht krijgen in de wereld der ‘vergankelijke verschijnselen’, door de Boeddha anicca genoemd. Wie in staat is om door inzicht de roerige levenszee van verschijnen en verdwijnen over te steken maakt een eind aan samsara, het alsmaar draaiende wiel van geboorte en dood, dat gevoed wordt door het onwetende ik-bewustzijn. In de roerige levenszee zijn naast dolfijnen en walvissen (heilzame gedachten en gevoelens) ook talloze krokodillen, slangen en haaien (onheilzame gedachten en gevoelens), die ons willen verslinden en de lichaamsboot tot zinken willen brengen. Om te kunnen lopen over water moeten we onszelf meester zijn. We moeten in de diepte van onszelf afdalen, zoals de held Gilgamesj, prototype van de mens die naar persoonlijke onsterfelijkheid verlangt. Gilgamesj moet de levenswateren oversteken en in de diepte van de levenszee afdalen om daar de onsterfelijkheid (het levensplantje) te vinden. Het levensplantje heeft niets te maken met persoonlijke onsterfelijkheid die door het ego wordt gewenst. Het is de kiem van het leven zelf, die steeds weer opnieuw oprijst uit het element water, zoals ook de ark (archè) bij een naderende zondvloed alle levenskiemen (levenssoorten) bevat. Het levensplantje kun je niet vasthouden. Het is niet voor niets dat Gilgamesj, nadat hij het levensplantje gevonden heeft, het ‘per ongeluk’ laat vallen en een slang ermee wegglipt. Is het niet zo dat juist als we in de diepte van het Zelf afdalen het de ‘mind’ (de slang) is die de vruchten ervan opeist, zoals reeds gedramatiseerd in het paradijsverhaal?
Jezus bedwingt de storm
Jezus bedwong de storm waarvoor zijn discipelen zo bang waren. Discipelen zijn altijd bang voor een storm als de meester er even niet is of een dutje doet. Ze maken zich van hem afhankelijk. Soms ontketent een meester, leraar of gids wel eens bewust een storm. Een innerlijke storm. Een storm in de gemoederen, die duidelijk maakt waar iemand staat. Het is een proef.
Jezus stelt zijn leerlingen voor om samen in een ‘bootje’ het meer van Gennesaret ‘over te steken’. Er steekt een stevige ‘storm’ op en Jezus slaapt. Misschien sliep hij niet echt, maar hield hij zich slapend. Maar zelfs als een meester echt slaapt, is hij wakker. Als de discipelen de meester in paniek ‘wakker’ maken, kalmeert deze onmiddellijk de storm (Marcus 4:35-41).
Zo gaat het altijd. Als we ontwaken aan de ‘innerlijke meester’ in ons lichaam (het ‘bootje’), gaan de stormen des levens onmiddellijk liggen en kunnen we samsara ‘oversteken’.
Jezus loopt over water
Een andere keer stelt Jezus voor dat zijn leerlingen alvast naar de ‘overkant’ varen, naar Betsaïda. Hijzelf gaat nog even bidden op een ‘berg’. Als de avond valt bevindt de boot zich ‘midden’ op het meer en komt maar niet vooruit. De wind zit tegen. Jezus voelt natuurlijk op een afstand wat er met hen aan de hand is en gaat hen te voet tegemoet. Hij ‘loopt’ over het water. Eerst willen de leerlingen niet geloven dat het Jezus is. Misschien is het wel een spook. Maar als Jezus bij hen in de boot klimt, gaat de ‘wind’ liggen. Dus toch geen spook (Mattheüs 14:22-33; Marcus 6:45-52).
Zonder de kracht van de innerlijke meester kan de mens de levenszee niet oversteken, komt hij niet aan de ‘overkant’ van het ego-bewustzijn waar alle dualiteit vergaat. De boot komt niet vooruit. In het ‘midden’ van de levensreis is er stagnering. Pas als we toegeven dat de innerlijke meester in staat is het woelige water (ons gemoed) tot rust te brengen, er heer en meester over is, erover kan ‘lopen’, laten we hem toe. De storm van innerlijke onrust gaat liggen. Het spookt niet meer in ons gemoed. We waren vergeten dat ons ‘hoger’ bewustzijn (de biddende Jezus op een ‘berg’) altijd in ons en bij ons is.
Als het vertrouwen in de innerlijke meester ontbreekt, worden we afhankelijk, speelbal van de innerlijke en de uiterlijke elementen en zinken we onmiddellijk in het water. Vergelijk Petrus, prototype van de ‘rotsmens’, die op dat moment niet in staat is zijn intellectuele hardheid te laten splijten waardoor het levenswater in hem kan stromen.
De boottocht van Odysseus
Odysseus vaart met zijn boot over de wateren. Hij stopt de oren van zijn bemanning dicht met was en laat zichzelf vastbinden aan de mast om te ontkomen aan de Sirenen, een soort waternimfen wier lied de wilskracht verlamt. Menig schip heeft door hen al schipbreuk geleden.
Dit verhaal is een beeld van de mens zelf. De boot is zijn lichaam, de bemanning de zintuigen. De Sirenen symboliseren de verlokkende krachten van verlangens en begeerten die steeds opnieuw in zijn bewustzijn opduiken, waardoor zijn levensreis over de woelige wateren van samsara maar al te vaak schipbreuk lijdt. De mastboom waar Odysseus zich aan laat vastbinden symboliseert het innerlijk contact met zijn eigen levensboom, waardoor zijn zintuigen als het ware gekruisigd worden, niet langer misleid worden door de wereld der vergankelijke verschijnselen. Door de oren van de bemanning te sluiten met was kan de verlokking van de uiterlijke wereld niet meer door de zintuigen gehoord worden.
De Odyssee van Homerus is een mysterieverhaal waarin een schat aan wijsheid verborgen is. Het is het verhaal van de mens die in eenheid komt met het spel der elementen.
Goden en elementen; heilige rivieren
Van oudsher zijn de elementen in de mythologie met namen van goden verbonden. Zo is in India het vuur gewijd aan de god Agni en in de Griekse mythologie aan Hephaistos. De elementen hebben in de mythen een sacraal karakter, ook al leiden de goden in de verhalen die ermee verbonden zijn niet altijd een optimaal moreel leven.
In veel mythen worden de rivieren als heilig beschouwd. Zeer bekend is de rivier de Ganges in India, nauw verbonden met de hindoe-mythe over de godin Ganga: in de vorm van een drievoudige rivier daalt Ganga vanuit de hemel der goden af naar de aarde om de fouten van de mensen te zuiveren; op de berg Meru splitst ze zich in vier rivieren die naar de vier windstreken vloeien. Als zevenvoudige moederlijke stroom symboliseert ze de zevenvoudige vrouwelijke energiestroom in macrokosmos en microkosmos.
Bij de Egyptenaren werd de hemelse Nijl als oorsprong gezien van de aardse Nijl, die Egypte ieder jaar overstroomde en de aarde vruchtbaar maakte.
In de Griekse kosmogonie is de titaan Oceanus, de eerstgeborene van Ouranos (hemel) en Gaia (aarde), de vader van alle oceaniden (rivieren, beekjes, meren, etc., gesymboliseerd als drieduizend ‘dochters’). Hij is gehuwd met zijn zus Tethys (Grieks: ‘voedster’), moeder van de oceaniden. Voor Homerus was Oceanos de hemelse oceaan die de aarde omringt. Onder zijn drieduizend ‘dochters’ treft men ook de vier belangrijkste rivieren van de onderwereld aan, waaronder de Lethe, de rivier der vergetelheid. De schimmen uit het dodenrijk die daaruit moesten drinken vergaten hun leven op aarde, zoals iemand die opnieuw geboren wordt de meeste herinneringen uit een vorig leven vergeet. Slechts tendensen en karaktertrekken blijven over als residu. De vier rivieren in de onderwereld komen samen rond het Acheron-meer en monden uit in het onderste gedeelte van de onderwereld, de Tartarus. Daar purifiëren ze, zoals de Ganges in India, de menselijke ziel van allerlei egoïstische aanklevingen die haar verdere ontwikkeling belemmeren.(8)
Al deze mythen laten op symbolische wijze de onderlinge verbondenheid van alle elementen zien. De gedachte dat de elementen van goddelijke oorsprong zijn heeft in ieder geval lange tijd voorkomen dat de elementen door wangedrag van de mens vervuild werden. Maar in onze tijd behoort zelfs de Ganges tot de meest vervuilde rivieren ter wereld. En dat ondanks het feit dat ze haar naam ontleend heeft aan de godin Ganga. Mensen vergeten snel, ook al drinken ze tijdens hun leven nog niet uit de rivier der vergetelheid.
Water en geestelijke hergeboorte
De Mandeeërs of Nasoreeërs, een joodse gnostische sekte uit Mesopotamië (Zuid-Irak), noemden het water van de rivier de Eufraat het ‘levend water’ of yardna. Yardna wordt vaak vertaald met de ‘Jordaan’, maar de Mandeeërs verstonden er het hemelse water onder dat altijd stroomt. Volgens hen ontspringen alle rivieren en wateren uit de hemelse witte en zuivere rivier, de ‘Eufraat van Stralend Licht’. (9) Dagelijks namen zij een bad in de Eufraat en beleefden dit als een doop, een wedergeboorte. Er is een relatie tussen hen en Johannes de Doper. Als initiatiemethode kenden zij de totale onderdompeling van de neofiet in het ‘levend water’. Net lang genoeg om intens naar lucht te verlangen. Daardoor ontstond een diepe bewustzijnservaring die te vergelijken is met een bijna-doodervaring, beschreven in de literatuur van dr. Moody en dr. Kübler-Ross. Het water is een schoot. Het binnengaan in de schoot van het water symboliseerde bij de Mandeeërs een geestelijke hergeboorte. In de symboliek van de christelijk doop en de doopvont keert dit motief terug.
Door zich dagelijks ritueel in het ‘levend water’ onder te dompelen, werd er deelgenomen aan het scheppende spel der elementen. Deze rituele onderdompeling werd masbuta genoemd. Het woord is afgeleid van de wortel sba: ‘zich in een verfbad storten’. Je gaat als het ware zwart en onrein het water in en komt er wit en gereinigd weer uit.(10)
De Boeddha: innerlijke reiniging
De Boeddha leerde een aantal asceten die zich in een van de heilige zijstromen van de Ganges baadden dat het beter was om zich innerlijk te reinigen. ‘Als het water van de rivier alle karma kon wegwassen,’ zei hij, ‘zouden de schildpadden vast als eerste het nirvana realiseren.’ Daarom is het beter de ‘stroom van de leer (dharma)’ binnen te gaan. In het boeddhisme is een sotapanna iemand die ‘de stroom binnengaat’ die naar de oceaan van nibbana (Sanskriet: nirvana) of verlichting voert.
Nibbana is Pali en betekent ‘uitdoven’, ‘uitwaaien’. Als elk verlangen, elk begeren, iedere haat, iedere illusie, iedere begoocheling (element vuur) in het ego-bewustzijn uitdooft, eindigt het spel der elementen in de mens. Want als één element dooft, doven ook de andere. De elementen zijn van elkaar afhankelijk.
Boeddha verheft zich boven de strijdende elementen
Waar eindigen de elementen?
Toen een boeddhistische monnik wilde weten waar de elementen vuur, lucht, water en aarde eindigen, kwam hij via een aantal meditatie-oefeningen in contact met diverse goden uit de hoogste brahma-loka’s (godenhemelen). Steeds opnieuw stelde hij de goden de vraag waar de vier elementen vuur, lucht, water en aarde ‘restloos’ (zonder één spoor na te laten) eindigen. Geen van hen kon hem een antwoord geven. Allen verwezen hem naar de ‘grote Brahma’, de machtige scheppergod. Die zou hem wel een antwoord kunnen geven. Toen de monnik eindelijk Brahma gevonden had en ook hem tot driemaal toe de vraag voorlegde, antwoordde Brahma tot drie keer toe dat hij de ‘grote Brahma, de Almachtige, de Allesziende, de Schepper, de Vader van alle levende wezens’ was. Daarna nam hij de monnik bij de hand en fluisterde hem toe dat de goden in de hemelen dachten dat hij op alles een antwoord wist, dat niets voor hem verborgen was. Maar dat was niet zo. Ook hij, Brahma, wist niet alles. Hij zei: ‘Ga naar de Tathagatha (“hij die tot het einde gegaan is”, een van de titels van de Boeddha). Hij zal u een antwoord kunnen geven.’
En zoals een vogel die aan boord van een schip wordt losgelaten om te kijken of er land in zicht is eerst alle richtingen uitvliegt voordat hij terugkeert naar het schip als hij geen land ontdekt heeft, zo keerde de monnik terug naar de Boeddha. En de Boeddha leerde hem dat alle elementen en alle tegenstellingen eindigen ‘in het ondefinieerbaar, oneindig, definitief de andere oever bereikt hebbend bewustzijn’.(11)
Uiteraard kan deze toestand nimmer omschreven worden. Noch als een ‘niets’, ‘leegte’, ‘uitdoving’, het ‘ongeborene’, ‘niet-gewordene’, ‘niet-geschapene’, noch als ‘albewustzijn’, enzovoorts. Iedere naam roept een tegenstelling op en getuigt van verbondenheid met dualiteit. Namen rijzen in het bewustzijn op zolang er sprake is van voeding. Zelfs de goden, die de ‘ruimte’ hebben, menen dat ze onsterfelijk zijn en genieten van ambrozijn en nectar en kennen het einde der elementen niet. Zelfs Brahma weet het niet. Werd de Boeddha daarom leraar van goden en mensen genoemd en verwijzen de grootste fysici in onze moderne tijd daarom naar zijn soetra’s als ze de diepere achtergrond van het ‘spel der elementen’ willen begrijpen?
Hier past slechts een glimlach, opperste uiting van begrip. Opperste uiting van verstild bewustzijn. Opperste uiting ook van liefde. Liefde is het subtielste van het subtielste van het subtielste. Grondstof waaruit alles verschijnt en verdwijnt. Waar is de speler? Waar het spel? Waar het spelen?
Marcel Messing
Prana nr 90, 1995
Citaten
1. Tien Upanishads, De Driehoek, Amsterdam z.j., 77-78.
2. cf. Messing, M., ‘Is de mens wat hij eet?’, in: Prana 70 (1992), 72-80.
3. Uit: Theatrum Chemicum, 1659-1661, I, 362, in: Messing, M. (red.), Religie als levende ervaring, Van Gorcum, Assen/Maastricht 1988, 173.
4. The Essene Gospel of Peace, ed. E.B. Szekely, International Biogenic Society, Cartago (Costa Rica) 1981, dl.1, 12.
5. Ibid., 12-13.
6. cf.ibid., 13-44.
7. cf. Messing, M., ‘De wonderen zijn de wereld nog niet uit. Oosterse en westerse magie’, in: Prana 63 (1991), 45-54.
8. cf. Thackara, W.T.S., ‘Heilige rivieren’, in: Sunrise (1995), maart/april, 54-51.
9. Ibid, 48-50.
10. Idem.
11. cf. Kurpershoek-Scherft, T., Er is geen zelf. Boeddha’s boodschap van het geluk, N. Kluwer, Deventer 1970, 37-41.