De Ariège, zoektocht naar de Katharen

...of ik bereid was om een artikel te schrijven voor Prana, dat over ketters en katharen zou gaan.

De Ariège, zoektocht naar de Katharen

...of ik bereid was om een artikel te schrijven voor Prana, dat over ketters en katharen zou gaan.

Lijst van Artikelen

De Ariège, zoektocht naar de Katharen

...of ik bereid was om een artikel te schrijven voor Prana, dat over ketters en katharen zou gaan.

Herinneringen, mijmeringen, ervaringen

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

…of ik bereid was om een artikel te schrijven voor Prana, dat over ketters en katharen zou gaan. Ik had immers elf jaar in de Ariège gewoond, een van de belangrijkste gebieden waar in de twaalfde en vooral dertiende eeuw de katharen hun christelijke leringen met groot succes uitzaaiden.

Ik hield het verzoek af, al vond ik het niet gemakkelijk. Een te druk bezette periode. Het schrijven van het sprookjesboek Tussen licht en duisternis, dat over de kritieke ontwikkeling van planeet aarde gaat en, als het allemaal naar wens mag gaan, in febru­ari 2004 zal verschijnen. Verder de gebrui­kelijke cursussen, lezingen, themadagen, ontmoetingen en geplande reizen naar Polen en op iets latere termijn naar India in verband met de ontwikkelingsprojecten al­daar … De bekende activiteiten in het leven van een schrijver. Maar er was nog een reden en die vond ik belangrijker. Na elf jaar in de Ariège te hebben gewoond en veel onderzoek te hebben gedaan naar de katha­ren in dit departement en in aangrenzende departementen, wil ik pas eind volgend jaar aan dit onderwerp beginnen. De katharen zijn echter ‘in’. Al sinds enige tijd verschijnen er steeds meer publicaties en neemt de be­langstelling voor deze grote en invloedrijke gnostische beweging uit de Middeleeuwen snel toe. Geen enkele zichzelf respecteren­de encyclopedie die het onderwerp tegen­woordig niet uitvoerig vermeldt. Er worden zelfs pelgrimstochten naar Zuid-Frankrijk ondernomen, en onder de jaarlijkse toeristi­sche trek begeven zich steeds meer mensen naar het ‘katharengebied’. In de Ariège, de Aude, de Roussillon-Languedoc, maar ook in andere departementen waar maar enig spoor van de katharen te vinden is, bloeit het toerisme volop. Broodje kathaar (zelfs met vlees!) en kathaarse wijn (!) wedijveren met elkaar, terwijl de wandelaar getrakteerd wordt op kathaarse wandelroutes … Er is de laatste decennia veel veranderd. Toen ik twintig jaar geleden in een bezielde poëti­sche bui het boek De weg der katharen. Dertien zangen van een troubadour schreef, was het onderwerp nog vrij onbe­kend. Menigeen dacht dat ik de zangen in een of ander archief gevonden had en daar­na had vertaald. Toen de KRO-radio mij in die tijd voor een lange radio-uitzending over de katharen om mijn medewerking vroeg, trachtte de bisschop, die tevens bestuurslid van de KRO was, de uitzending te verbie­den. Met als resultaat dat de met het onder­werp sympathiserende redactie de uitzen­ding twee keer de ether instuurde. Er kwa­men veel positieve reacties op het program­ma. Velen hadden nooit geweten dat de rooms-katholieke kerk honderdduizenden katharen en sympathisanten had uitge­moord. Een genocide van ongekende om­vang op een wereldbevolking in die tijd van circa 200 miljoen mensen. Sommige brief­schrijvers die me vriendelijk bedankten voor deze uitzending moesten kennelijk nog aan de schrijfwijze van het woord katharen wen­nen: ‘Met veel dank voor uw uitzending over de kat-haren, de cantharellen, de katha­rum, de kantelharen … ‘, om maar enkele geestige verschrijvingen te noemen die me altijd zijn bijgebleven.

Katharen: zuiver in de leer
De katharen fascineerden mij al als jonge­man. Toen ik in enkele oude publicaties de woorden ‘albigenzen’ en ‘katharen’ tegen­kwam, ging er iets door me heen dat me nooit heeft verlaten. Er was een diepe her­kenning. Toen ik zo’n twintig jaar geleden een van de eerste Nederlandse edities over de katharen, De Katharen van w.P. Martens (onlangs weer herdrukt), in handen kreeg, was er een blije herkenning, al staat er een aantal passages in die ik anders zie. Martens bezocht Zuid-Frankrijk vanaf de jaren ’50 regelmatig en kwam onder andere in con­tact met de in Ussat-les-Bains (Omolac) woonachtige onderwijzer en katharenken­ner Antonin (Antoine) Gadal. Voordat Gadal kennismaakte met Martens, had hij een tijd­lang contact gehad met de Duitse esoteri­cus, schrijver en lid van de SS, Otto Rahn, en diens onderzoek naar de katharen en de geschiedenis van de graal begeleid. De zo veel besproken Otto Rahn, genoot later be­kendheid vanwege zijn boeken Kreuzzug gegen den Gral en Luzifers Hofgesind. Gadal stimuleerde eveneens Martens met zijn onderzoek. Ook de Zwitser Karl Rinder­knecht en de Engelse auteurs en esoterici Walter Birks en RA Gilbert kruisten het pad van Gadal. Birks en Rinderknecht be­roepen zich erop dat Gadal hen de kathaarse wijsheid persoonlijk overdroeg, beschre­ven in het boek van Birks en Gilbert The treasure of Montségur, in het Nederlands verschenen onder de titel De schrijn van de Montségur. Ook vertegenwoordigers van het Lectorium Rosicrucianum beroepen zich op regelmatige contacten met Gadal en zien een onverbrekelijke keten tussen hem en hun ‘Geestesschool van het Gouden Ro­zenkruis’.

Op een merkwaardige wijze vielen mij de af­gelopen jaren vele kopieën van geschriften en notities van Gadal in handen en besprak ik ooit met Gilbert, die onder andere aange­sloten was bij de Orde van The Golden Dawn, diverse kwesties. Gadal, in 1877 ge­boren in Tarascon (en aldaar begraven), woonde vlak naast de historicus Adolphe Garrigou, ‘de patriarch van de Sabarthes’, wiens oude publicaties ik door ’toeval’ in handen kreeg. Volgens sommigen werd Gadal door Garrigou ingewijd om de ka­thaarse lijn voort te zetten, aangezien Garri­gou’s zoon Félix daar niet in geïnteresseerd was. Later zal Gadal zich vestigen in Ussat­les-Bains (Ornolac), in het huis waarin nu al jaren de panfluitist Christian Koenig woont, die vaak concerten verzorgde voor de groe­pen die ik gidste. Het huis staat nu te koop. Gadal was zeer geïnvolveerd in de kathaarse geschiedenis, onderzocht heel wat grotten, zoals de ‘Églises’, de Lombrives en de ‘Sp­oulga van Ornolac’, beter bekend als de ‘grot van Bethlehem’. Door de plaatselijke bevolking werd Gadal wel eens ‘de paus van de katharen’ genoemd, hoewel de katharen nimmer een soort ‘paus’ hadden, ook niet, zoals sommigen menen, Nicetas uit Bulga­rije, geestelijk leider van de bogomielen. Gadal was geliefd in de Ariège. Maar wel­licht was hij argeloos ten opzichte van Otto Rahn. Uit mijn contacten met de auteur van vele esoterische boeken, Paul Ladame (die ik een aantal jaren geleden in Genève op­zocht, terwijl hij al op hoge leeftijd was) en uit diverse publicaties blijkt duidelijk de verbondenheid van Rahn met het nazisme, ook al leek hij daar zelf ambivalent in te hebben gestaan. Hij stierf zeker niet door de kou in de Zwitserse bergen, een ongeluk of zelfmoord, maar werd vermoedelijk geliqui­deerd door de nazi’s. Anderen zeggen weer dat hij later elders onder een andere naam opdook. Mogelijk was ook Otto Rahn arge­loos. Het ’toeval’ wil dat naast het huis van Gadal de bekende Franse esoterische schrij­ver en televisiejournalist Christian Bernadac in een huis kwam te wonen dat als zijn va­kantiewoning dient (Villa Bernadac). Berna­dac heeft zich nogal scherp uitgelaten over Otto Rahn en betwijfelt op geen enkele wijze diens betrokkenheid bij het Duitse Rijk. De meningen daarover blijven echter verdeeld. Uit mijn onderzoek naar het Thule-genootschap van HitIer, de ontmoe­ting met Gilbert en diverse andere perso­nen, kwam ik over dit onderwerp heel wat te weten. Maar daarover in een latere publi­catie meer.

De laatste jaren verschenen ook steeds meer publicaties over de katharen in het Nederlands, zoals albigenzen en katharen van de Franse auteur Fernand Niel. Bij het herlezen van zijn boek (dat ik eerder in het Frans las), was er weer die diepe herken­ning, een innerlijk weten dat de katharen de ware christenen vertegenwoordigden, dat zij eeuwenlang een groot geheimenis be­waarden. Een geheimenis die, zoals ik al spoedig begreep, te maken had met de in­nerlijke leer van Jezus, verbonden met een gnostische traditie die terugging tot de broederschap der Essenen en wortelde in de oudste wijsheidsoverleveringen die al tij­dens de periode van Atlantis bekend waren. De katharen hadden gekozen voor de inner­lijke leer van Jezus en trachtten daar zo zui­ver mogelijk naar te leven. Daarom werden ze katharoi genoemd, afkomstig van het Griekse woord katharos, dat zuiver, onver­valst betekent. De aanhangers van de voor­aanstaande theoloog Novitianus (3e eeuw) noemden zich al katharoi. Door de ortho­doxie werden de katharoi echter ‘ketters’ genoemd, omdat zij een ‘keuze’ hadden ge­maakt die volgens de orthodoxie onjuist was. (Het Latijnse woord haeresis betekent keuze, waarvan het woord haereticus afkomstig is, ‘hij die een keuze maakt’, tot slot vertaald als ‘ketter’.)

In Occcitanië werden de katharoi door de bevolking bonshommes genoemd, ‘goede mensen’. De katharen zelf noemden zich christenen. De gnostische kerkleraar en theoloog Clemens van Alexandrië (derde eeuw) spreekt in zijn Stromata over de chrestoi (christenen) als ‘goede mensen’ (van het Grieks chrèstos = goed), zij die in Chrèstos geloven. Via het stadium van croyant (de gelovige die het pad door mid­del van inzicht wil gaan) bereidde de ka­thaarse neofiet zich voor op volmaaktheid, waarover Jezus ooit gezegd had: ‘Wees vol­maakt, gelijk uw hemelse Vader.’ Had de croyant de staat van volmaaktheid gereali­seerd, dan werd hij een parfait genoemd.

22 juli: Béziers is verandert in een slacht­huis

‘Goed, ik zal een artikel schrijven, maar uit de losse hand, mijmerend, associatief, wat persoonlijk getint en zonder exacte bron­vermelding. Bovendien wil ik de talloze bronnen die ik verzameld heb voorlopig be­schermen. Tot mijn nieuwe boek over de ka­tharen klaar is.’ Dat was in een notendop mijn antwoord aan Hans, nadat we nog een keertje teruggekomen waren op zijn ver­zoek. Ik zou kijken wat er in me oprees ach­ter het computerscherm. Net terug van een bezoek van een vijftal weken aan de Ariège, begon ik er vrijwel meteen aan. De bergen stonden nog vers op mijn netvlies gegrift en vooral de beelden van de Montségur en de grotten trilden nog in mij door. Merkwaardig genoeg eindigde ik mijn artikel op 22 juli. De feestdag van Maria Magdalena. De dag ook dat in 1209 de kerk, onder leiding van de machtswellustige jonge paus (38 jaar) en rechtsgeleerde Innocentius lIl, de kruis­tocht tegen de katharen begon, geautori­seerd door de Franse koning Philippe-Au­guste. In zijn bul tegen de katharen ver­vloekt Innocentius op zwartmagische wijze de katharen van top tot teen en toont hij zijn diepe haat en afschuw tegen deze ‘ket­ters’. Deze ‘pest’, deze ‘kanker’, dit ‘etterge­zwel’ moest worden uitgeroeid. Het uur van het ‘operatiemes is aangebroken’, ‘Dieu le veut!’ (God wil het!). En hoe meer men zich in het bloed van de ketters kon baden, hoe groter de kwijtschelding van zonden en de verlossing voor de katholieken zou zijn. Een gigantisch kruistochtleger van ca. 400.000 man, onder aanvoering van de abt van Cîteaux, Arnaud Amaury, viel als eerste oor­logsdaad de Maria Magdalenakerk te Béziers aan. De kerk werd in brand gestoken en vervolgens werd de hele stad platgebrand. Een vreselijk bloedbad werd aangericht, waarbij de abt van Cîteaux de beruchte zin­nen uitriep: Tuez-Ies tous. Dieu reconnaîtra les siens! (‘Doodt ze allen. God zal de zijnen herkennen!’). Aanleiding van deze kruis­tocht was een jaar tevoren de moord op de bij de bevolking uiterst gehate pauselijke le­gaat Pierre de Castelnau (die overigens ook in eigen kring bepaald niet geliefd was!). De daders moeten gezocht worden in de krin­gen van graaf Raymond VI, die door de pau­selijke legaat diep vernederd was (o.a. door openbare geseling). Veel inwoners van Bé­ziers hadden – samen met de katharen, die door de stad werden beschermd – hun toe­vlucht gezocht in de Maria Magdalenakerk. Onder hen bevonden zich dus ook sympa­thiserende katholieken. De immense slacht­partij, die Béziers in een abattoir verander­de en waarbij jong en oud gedood werd, is nauwkeurig beschreven in La chanson de la croisade albigeoise, waarin de naamdag van Maria Magdalena uitdrukkelijk wordt vermeld. Ook de troubadour Guillaume Fi­gueira, die getuige was van de kruistochten tegen de katharen, hoont in een uiterst scherpe sirvente (hekeldicht) de machts­wellust en wreedheid van Roma, dat hij net als vele andere troubadours als de omkering van Amor zag. In zijn hekeldicht spreekt hij de wens uit dat God Rome en zijn machts­kliek nimmer vergeven zal wat zij de albi­genzen aandeden, met name ‘de afschuwe­lijke slachtpartij te Béziers’. De katholieke geschiedschrijver Pierre des Vaux-de-Cer­nay prijst in zijn Historia Albigensis de ‘op­perste rechtvaardigheid van de Voorzienig­heid’ dat juist op de feestdag van Maria Magdalena, die door ‘de ketters als de con­cubine van Jezus Christus’ werd be­schouwd, deze ‘weerzinwekkende honden werden gegrepen en afgeslacht’. Aantal ge­schatte slachtoffers: tussen de vijfentwintig­en zestigduizend. Het bloed stroomde door de straten, overal lagen afgeslagen li­chaamsdelen … Toen ik onderzoek in Bé­ziers deed, kon ik nog heel wat aan het licht brengen. Dat de Maria Magdalenacultus zo sterk vertegenwoordigd was in Occitanië heeft de Kerk van Petrus steeds weer willen verbergen. Talloze bronnen trof ik aan die de ontbrekende schakels vormen in de sum­miere (soms vervalste) geschiedschrijving van het leven van deze bijzondere, ingewij­de vrouw. Al uit de Pistis Sophia (een gnos­tisch geschrift, dat de katharen kenden) blijkt duidelijk dat Petrus op gespannen voet met Maria Magdalena leefde en haar herhaaldelijk attaqueerde.

Emigratie naar Frankrijk

Na reeds zo’n twintig jaar cursussen en on­derricht te hebben gegeven aan duizenden mensen, als stafdocent en decaan werkzaam te zijn geweest in het Hoger Beroepsonder­wijs en een aantal jaren als wetenschappe­lijk medewerker van de Bibliotheca Philo­sophica Hermetica te Amsterdam – waar ik nauw betrokken was bij de openbaarmaking van deze gnostische bibliotheek – besloten Marijke en ik om ons terug te trekken in Frankrijk. Vooral Zuid-Frankrijk had ons al­tijd al getrokken. De vriendschap met filo­soof en auteur Ton Lemaire, die al enkele jaren in de Dordogne woonde en met wie we regelmatig gesproken hadden over een mogelijke emigratie naar Frankrijk, bracht een en ander in een stroomversnelling. ‘Toe­vallig’ zocht hij ons net op de dag dat we weer eens over onze emigratie plannen ge­sproken hadden in onze verbouwde boerde­rij in Brabant op. Hij belde ons, was in de buurt, of het ons schikte ‘” Natuurlijk werd er al spoedig geïnformeerd naar onze emi­gratieplannen. Ton kende heel wat interes­sante afgelegen plekjes en stelde voor om ons een en ander te laten zien. Hij kende

ook een aantal betrouwbare makelaars. Ton en ik dialogiseerden in die tijd regelmatig over de diepere onderwerpen des levens. Ook al beschouwden we de werkelijkheid soms vanuit andere dimensies, we hadden een aantal gezamenlijke belangstellingen die een hechte basis voor vriendschap vormde. Tijdens onze speurtocht naar geschikte plekjes om te wonen, spraken we ook over de katharen en vernam ik dat hij in de uni­versiteit van Nijmegen een tijdlang een foto van de Montségur op zijn bureau had staan.

Foix, hart van de Ariège

Na heel wat afgelegen huizen, ‘granges’, boerderijen en percelen grond met ruïnes te hebben bekeken – vaak schitterend gelegen – was het uiteindelijk het departement Ariè­ge dat ons naar zich toetrok. De prachtige bergketen van de Pyreneeën, de uitgestrek­te wouden en valleien, de uitbundige dans van geurende bloemen in talloze weiden, de stilte en sereniteit, de vriendelijke leefsfeer, het was allemaal herkenning, een thuisko­men, voor zover dat in aardse zin mogelijk is. Na verschillende plaatsen te hebben be­keken, kwamen we aan in Foix, de hoofd­stad van de Ariège, waar tevens de prefec­tuur gevestigd is.
Vanuit welke richting je ook komt, al ver buiten Foix doemt het kasteel met zijn drie torens op (afbeelding 1). Het werd vooral bekend vanwege de betrokkenheid van en­kele familieleden uit het grafelijk Huis van Foix met de katharen. In 1160 werd daar Esclairmonde de Foix geboren, dochter van Roger-Bernard I en Cécile de Béziers. Es­clairmonde was een begaafde en spirituele ziel, die al vroeg de inspirerende invloed on­derging van de literatuur en van de dicht­kunst van troubadours zoals Guillaume de Cabestaing, Macabrun, Guillaume de Tudel­le en Raymond de Miraval’ Ze huwde met Jordan de l’Isle, burggraaf van Gomoez en Gascogne en had een castellar (kasteeltje) te Pamiers. Toen ze overging tot het katha­risme, kreeg ze te Fanjeaux het consola­menturn toegediend van de vermaarde par­fait, edelman en geneesheer Guilhabert de Castres. Tussen beiden ontstond een diepe zielenvriendschap. Talloze edelen uit Occi­tanië waren bij het consolamentum aanwe­zig. Guilhabert de Castres, die op talloze plaatsen predikte, vertoefde in vele huizen en was door zijn welsprekendheid een van de weinige katharen die steeds alle argu­menten van de rooms-katholieke theologen wist te weerleggen. Ook in onze tijd klinkt de naam van Guilhabert de Castres door. Zo kwam zo’n achttien jaar geleden de bekende plantensocioloog en auteur Victor Westhoff na mijn lezing over de katharen in de Be­sant Hall te Naarden naar mij toe om nog wat na te praten over het onderwerp. Mij­merend over de katharen zei hij mij later eens dat hij zich altijd intens verbonden had geweten met Guilhabert de Castres. Uit zijn bibliotheek kreeg ik een aantal bijzondere boekjes over de katharen als geschenk. Tus­sen ons ontstond onmiddellijk vriendschap. Nog vlak voor zijn dood beklom hij op vier­entachtigjarige leeftijd, samen met zijn vrouwen de groep die ik gidste, de Montsé­gur. De tocht had hem zeer ontroerd. Wat leerden we Foix waarderen, waar talloze lij­nen uit de kathaarse geschiedenis samenko­men. Foix werd onze stad van wekelijkse in­kopen en ontmoetingen. Jaarlijks zouden we er ook in het openluchttheater het schouwspel ‘Il était une Foix … ‘ bezoeken, waar, naast legendes en allerlei verhalen uit de streek die tot leven worden gebracht, de kathaarse geschiedenis een belangrijk deel van uitmaakt. Een paar honderd spelers (allen amateurs), jongleurs, troubadours, acrobaten, musici, en verder een aantal beren, wolven, schapen, geiten, kippen en andere dieren nemen steeds weer deel aan dit spektakel, geregisseerd door een be­roepsregisseur uit Parijs. Lichtbeelden uit de Middeleeuwen worden op de muren van het kasteel geprojecteerd, vuurwerk spat in schitterende kleuren uiteen, rokende brandstapels herinneren aan de inquisitie, middeleeuwse muziek klinkt alom en tot slot wordt de Kerk op een of andere speelse manier nog even op de hak genomen. Enke­le jaren achtereen stonden vooral de katharen centraal, de belegering van het Chäteau de Foix door Simon de Montfort, een aan­vankelijk nogal onbeduidende seigneur uit Ile-de-France, die door de kerk was inge­huurd en enkele keren tevergeefs dit bijna onneembare fort trachtte te veroveren. ‘Il était une Foix … ‘ eindigt steeds met het be­roemde volkslied van de Ariège, ‘Se Canta’, een prachtig lied over ‘de geliefde’, gecom­poneerd door de middeleeuwse graaf Gas­ton III (uit het geslacht van Foix), bijge­naamd ‘Fébus’, troubadour, schrijver van re­ligieuze teksten en jager. Maar ook een ver­maard minnedichter, die door zijn imposan­te gestalte (en niet in het minst door zijn sierlijkeroodblonde ‘zonneharen’) menig vrouw wist te bekoren.
Foix, hart van de Ariège, met zijn St.Volu­sien-kerk, waar ik een aantal jaren geleden op een hete zomerse namiddag aan de voet van een oude altaarsteen in de nis van een zijaltaar een bijzondere replica ontdekte van het laatste avondmaal, waarbij Maria Mag­dalena als een van de discipelen naast Jezus zit, het balsemkruikje aan haar voeten (af­beelding 2). De pastoor, die ik daarover aan­sprak, geloofde mij aanvankelijk niet toen ik hem vertelde welke schat zijn kerk verborg. Pas toen hij zelf voor de replica stond en zich op zijn hoofd krabde, kon hij zijn ogen nauwelijks geloven. Nu zijn er mooie prent­briefkaarten van te koop. Achter het hoofd­altaar is er in de St. Volusien ook no~ een beeldhouwwerk met een aantal vertegen­woordigers van de graalfamilie rondom het lichaam van Jezus, waaronder Jozef van Ari­mathea, Nicodemus en Maria Magdalena.

Op weg naar de bergen

We bekeken in Foix nog enkele etalages van makelaars. De laatste makelaar die we aan het eind van de middag bezochten was raak. ‘Een vrouw! Dat kun je onmiddellijk zien aan de inrichting van de etalage,’ zei Marij­ke. Niet veel later klommen we met een ‘quatre-quatre’, met de assistent van de ma­kelaarster aaTh,fet stuur, een bergweggetje op. Hoger en hoger … Ons hart klopte lui­der en luider … Een dorpje naderde, een paar scherpe, haakse bochten en we reden weer verder. Bij het op een na laatste huis, au bout du monde, stopten we. We stapten uit. Het eerste wat we zagen was een ade­laar, die tegen de achtergrond van het gol­vende berglandschap boven het huis cirkel­de. Getroffen door zijn aanwezigheid volg­den we zijn vlucht. De assistent liet ons be­gaan. We bleven voor het berghuis zitten en wisten onmiddellijk: dit is het huis waarnaar we op zoek waren. De naam van het dorpje wees erop dat we de bergen ‘verdiend’ had­den. In het huis, via de lage, Zuid-Franse ‘bukdeur’ , troffen we aan de muur in de keuken een Tibetaanse thang-ka met het rad van samsara aan. Een bijna identieke thang-ka had ik jaren achtereen gebruikt tij­dens een driejaarlijkse cursus over de boed­dha-dhamma (de leer van de Boeddha) in Nederland en België. In de schuur van het berghuis vonden we in een Peruaans tasje enkele in het Frans vertaalde toespraken van Krishnamurti. Ook hoorden we van de eigenaar dat er behalve een leefgemeen­schap van een aantal jongelui ook een Tibe­taanse monnik drie jaar, drie maanden, drie weken en drie dagen in het huis had ge­woond. Hij had daar de biografie over Krish­namurti van Pupul Jayakar in het Frans ver­taald, terwijl Marijke kort daarvoor Mary Lu­tyens’ biografie over Krishnamurti (dl. 3) had voltooid. Hoe kon het lot dit allemaal bijeen brengen. De adelaar, de thang-ka, Krishnamurti … Wel moest er nog veel aan het huis worden opgeknapt. Maar de koop was snel geregeld.

En zo begon na enkele maanden wonen in de Ariège, op een hoogte van 850 meter, de zoektocht naar de katharen. Ze hadden me aangetrokken met hun energie, hun uitstra­ling, hun levensveld. De jongeman die eens getroffen was door de woorden ‘albigenzen’ en ‘katharen’ en intens zocht naar de ware christenen (die hij in geen enkele kerk kon vinden), was nu een volwassen man. Toen Ton Lemaire ons enkele maanden later be­zocht, was ook hij verrukt van de plek. Er was nog geen verhard pad en er waren geen straatlantaarns, wel een prachtige sterrenhemel en schitterende bloemenweides met veel orchideeën, een hazelnoten- en fram­bozengaard. En vooral herten, reeën en wilde zwijnen, die tot vlak bij het huis kwa­men.

Thuis in Occitanië

We voelden ons onmiddellijk thuis in dit ge­bied, wenden al gauw aan het dialect en merkten dat er in enkele dorpjes nog Occi­taans gesproken werd, waarin ik me al gauw begon te verdiepen en daarom enkele Occi­taanse woordenboeken aanschafte. Als mijn verstand er niet tussen stond, kon ik op be­paalde momenten soms hele teksten Occi­taans van binnenuit begrijpen. De Ariège behoorde in de twaalfde en dertiende eeuw tot Occitanië, het land van Oc. Op diverse plaatsen vindt men nog op rotsen of muren het woordje ‘Oc’ geschilderd (o.a. in het dorpje Montségur). In Occitanië sprak men de ‘langue d’Oc’, de taal van Oc. In plaats van ‘oui’ (‘ja’), zei men ‘oc’. Occitanië be­sloeg het grootste gedeelte van Zuid-Frank­rijk; ook bepaalde delen van Catalonië en Valencia behoorden ertoe. Het was een apart land met een geheel eigen cultuur, voordat de Noord-Fransen dit prachtige land tijdens de door de kerk georganiseerde kruistochten in beslag namen. Occitanië was de geboortewieg van een hoogstaande beschaving, gebaseerd op pretz (ridderlijke deugden), paratge (gelijkwaardigheid) en convivencia (samenleven in respect en to­lerantie). Occitanië, een land met een mild klimaat en een grote bodemrijkdom, een land waar wetenschap, literatuur en dicht­kunst hoogtij vierden, een land dat een smeltkroes vormde van diverse volken en religies (islamieten, joden en christenen leefden zonder problemen naast elkaar), een land waar diverse spirituele tradities el­kaar beïnvloedden, met name Keltische en graaltradities (Kyot, Chrétien de Troyes, Arthurlegendes) en waar bij diverse trouba­dours de nag’hun van de Keltische barden nog gehoord kon worden.

Ons berghuis en de katharen

Occitanië was een uitstekend geestelijk kli­maat voor de katharen om er zich te vesti­gen in een periode dat de rooms-katholieke kerk totaal corrupt geworden was en haar wereldlijke macht overal demonstreerde (misbruik van ambt, simonie, overspel, grondbezit, luxe en weelde). Al in de twaalf­de eeuw is de werkzaamheid van de katha­ren te volgen in Italië, Bosnië, Bulgarije, Duitsland, Vlaanderen, Nederland … Zo schreef de Duitse monnik Evervin von Steinfeld uit die eeuw in een brief aan Ber­nardus van Clairvaux over de katharen in Keulen en signaleerde zijn tijdgenoot de benedictijn Eckbert von Schönaugen een ‘sekte van katharen’ in de buurt van Bonn en schreef een Summa tegen de katharen. Het gevoel van thuiskomen hebben we ook in India als we onder Hindoes of boeddhis­ten (speciaal Tibetaanse boeddhisten) ver­toeven. Vaak word ik door Hindoes uitgeno­digd om over hun veda te spreken, zoals de Bhagavad Gita of een upanishad …

De Ariège voelde aan als een tweede huid, een geestelijke huid zonder grenzen, die door de eindeloos lijkende bergen weerspie­geld werd. Ons berghuis werd een plek van bezinning, meditatie, intens contact met de natuur en van diverse ontmoetingen. Daar werden samen met IKON-televisieregisseur Philip Engelen ideeën geboren voor de serie Via Mystica, waar ik adviseur voor was, ver­toefde onder andere Mansukh Patel een week en hadden we dag en nacht intensieve gesprekken en stiltes en informeerde ik hem over de katharen, waar hij zo belang­stellend naar vroeg. Ik gidste hem door het landschap en we zaten meer dan een uur in

stilte op de steile muur van de noordzijde van de top van de Montségur, terwijl regen en wind onze huid opfristen.

In de elf jaar dat we in de Ariège woonden schreef ik een zevental boeken, gaf wat le­zingen in binnen- en buitenland, gidste jaren achtereen groepen mensen door het katharengebied, werkte regelmatig in de tuin, las vele boeken, genoot van de verstil­ling … Maar centraal stond steeds het on­derzoek naar de katharen. Als je geen tele­visie hebt, weinig uren slaap nodig hebt, ge­zond tracht te leven, heb je bijna dubbel zo­veel tijd.

Ook herinner ik me nog een bezoek van de KRO-radio voor een interview waarin de ka­tharen een belangrijk onderdeel zouden vormen, maar dat uitmondde in een per­soonlijk interview. In de reeks van aanvra­gen om iets over de katharen te schrijven, te vertellen of een groep te gidsen, kwam ook het verzoek van de RVU voor medewer­king aan een televisiedocumentaire. Ik zag ervan af. De tijd was voor mij nog niet rijp. Later zag ik de film, waarin een van de me­dewerkers in het pentagram van de grot van Bethlehem ging staan. Dat was nu iets wat ik juist zou vermijden … Rik Felderhof in­terviewde mij voor het tv-programma ‘De Stoel’ en tussendoor spraken we over de ka­tharen.

Onderzoek

Al na enkele maanden begon de zoektocht naar het kathaarse verleden, dat nog volko­men in het nu van de Ariège en van andere departementen aanwezig is. Er was een diep drijven in mij dat de waarheid boven water wilde brengen. Maar ik wist dat ik veel tijd nodig zou hebben. Nogal wat auteurs zijn momenteel geïnteresseerd in de katharen en schrijven er met bezieling over. Een aantal echter laat zich drijven op de golven van kort succes of populariteit van het onderwerp. Sommige auteurs schrijven over de katharen vanuit hun bureau, be­heersen soms onvoldoende of nauwelijks het (oud)Frans en een enkeling zoekt het gebied in het toeristenseizoen voor een paar weken op en koopt bij een aantal plaatselij­ke boekhandels alle bekende boeken. Er wordt heel wat van elkaar overgeschreven, vooral als het om de zogeheten ‘schat van de katharen’ of hun spirituele traditie gaat. Sommigen beweren dat uitsluitend zij die schat beheren en die traditie voortzetten. Maar de waarheid behoort allen toe, is een levende stroom, bevat het levende water van de gnosis en het vuur van de Geest, die altijd waait zoals hij wil.

Jarenlang speurde ik alles na, had contact met honderden mensen, bezocht loges en cafeetjes, raadpleegde archieven en vele boeken, bezocht oude kerkhoven, kerkjes en abdijen, luisterde naar moderne trouba­dours en auteurs, onderzocht tientallen le­gendes en verhalen, legde een bibliotheek van circa 1500 boeken over het onderwerp aan, verzamelde tekeningen en oude pren­ten, bezocht talloze katharenplaatsjes, kas­telen en grotten, maakte honderden foto’s. Soms werd een zeldzaam oud boek me zo­maar geschonken, andere belangrijke boe­ken werden ‘per toeval’ ontdekt. Ik ont­moette schrijvers zoals Michel Roquebert, Arme Brenon, Georges Serrus, Jean Duver­noy, Jean Blum, Lucienne Julien, Roland Schickler, Sarah Vinche …

Een opdracht van binnenuit

Het boek over de katharen zou een gedegen werk moeten worden met vermelding van honderden bronnen, tientallen foto’s, teke­ningen, oude kaarten. Het zou moeten gaan over de ‘ware christenen’, tot de dag van vandaag. Jarenlange voorbereiding is nood­zaak. Zo’n boek verdraagt geen haast vanwe­ge de populariteit van het onderwerp. Want de stroom van publicaties is begonnen en zalde komende jaren zeker niet ophouden.

Wie over de katharen wil schrijven, kan geen opdracht van een ander aanvaarden, maar zal zich laten leiden door de innerlijke queeste naar het geheim van de graal. Toen Ted Klautz, voormalig president-directeur van Elsevier en oprichter van Bres, die uit een hugenotengeslacht stamde en zeer in de katharen geïnteresseerd was, mij jaren geleden in zijn huis in Bretagne een con­tract aanbood voor een boek over de graal in relatie tot de katharen, voelde ik dat ik er voorlopig van moest afzien. Ik was er nog niet aan toe.

Maar als ik eind volgend jaar aan mijn werk over de katharen ga beginnen, word ik in ieder geval niet gehinderd door de hete adem van ‘de speurhonden van de Heer’ (de caneS domini ofwel dominicanen), de ‘heili­ge’ inquisitie. En terwijl ik het woord inqui­sitie opschrijf, rijst in mijn geest de indruk­wekkende vestingplaats Carcassonne op. Het artikel zou immers ook ‘associatief’ ge­schreven worden …

Carcassonne en inquisitie

Tijdens een van mijn speurtochten naar de katharen ontmoette ik eens een honderdtal dominicanen in Carcassonne. Een onbe­stemd gevoel trok door mijn lichaam bij de aanblik van deze in witte pijen geklede pre­dikheren. Het had niets te maken met ie­mand persoonlijk, maar het gevoel dat in mij opwelde, creëerde een afstand. Tegelij­kertijd wist ik dat dit alleen maar opgelost kon worden door een ontmoeting, door con­tact … Een van hen vertelde mij dat ze die morgen languit gelegen in het middenschip van de Église St. Nazaire et Celse, waar Do­minicus in 1213 in zijn vastenpreek fel uit­haalde tegen de katharen, om vergeving hadden gebeden. Ik was geraakt door dit verhaal, want de Spaanse kanunnik Domini­cus de Guzman, bekend geworden als de ‘heilige’ Dominicus, was een van de belang­rijkste grondleggers van de inquisitie. Toen zijn vele theologische debatten (o.a. in Fan­jeaux met Guilhabert de Castres) geen suc­ces bleken te hebben, het ‘woord’ en de ‘zegening’ faalden, kon misschien de ‘stok’ nog succes hebben. Uiteindelijk riep hij minder vredelievende koningen en bisschoppen op om het ‘zwaard’ te gebruiken om alles ‘weg te vagen’. In de vorm van ‘La pierre du siège’ bewaart de kerk nog herinneringen aan de dood van Simon de Montfort, die om het leven kwam door een steen uit de kata­pult van een vrouw tijdens de belegering van Toulouse. Deze ‘Grand Seigneur’, zoals de rooms-katholieke kerk Simon de Mont­fort noemde – bevriend met Dominicus, die het huwelijk van de Mont­fort’s dochter voltrok ­was in feite een gewe­tenloze bandiet. Opge­kocht door de kerk om leider van een van de meest beruchte kruis­tochten te worden, kreeg hij na zijn dood een grootse begrafenis. Tijdens de revolutie werden de vazen die en­kele delen van zijn lijk bewaarden, kapot ge­smeten. Volgens een van de overleveringen zouden nog restanten van zijn lijk in de buurt van het dorpje Montfort begraven liggen.

Carcassonne is in de zomer een van de drukst bezochte toeristische plaatsen ter wereld. Op het pleintje Place Marcou zijn vele restaurantjes en terrasjes te vinden. Brasserie ‘Le Trouvère’, café-glacier et res­taurant ‘Le Ministrel’, restaurant pizzeria ‘Glacier Bistro Fruit’, restaurant ‘Le Graal’, bar-restaurant ‘Le Marcou’, ze wedijveren allemaal om de gunst van de toeristen.

Maar Carcassonne herbergt onder andere ook het Musée d’Inquisition met zijn huive­ringwekkende martelkamer van de inquisi­tie. Tegen de oprichting van dit museum heeft de kerk zich ehkele jaren geleden nog heftig verzet, uiterst bezorgd om hetgeen naar buiten gebracht zou worden over de vervolging van de katharen.

Fundamentele bedreiging

Vertegenwoordigers van de rooms-katholie­ke kerk wisten heel goed dat de katharen een fundamentele bedreiging vormden voor hun wereldmacht, dat ze de zuivere leer van Christus leefden en onderrichtten. (Zelfs Dominicus moest toegeven dat ze een nobel en sober leven leidden.) Alleen de totale uitroeiing van deze ‘duivelse sekte’ leek de enige mogelijkheid om hun macht en belan­gen te handhaven. Wat zou hun antwoord immers moeten zijn aan hen die een sober leven leidden, dag en nacht het pad gingen van de mees­ter, vegetarisch aten, ge­lijkwaardigheid van man en vrouw voorstonden, geen rijkdom verzamel­den, geen leugens vertel­den, geen eed zworen (hun ‘ja was ja’ en hun ‘nee was nee’), de mis, de sacramenten, de beel­den van ‘heiligen’ en vooral het gezag van Rome en de paus ver­wierpen, de kruisiging en het kruis als een innerlijk gebeuren zagen? Wat zou hun antwoord zijn aan hen die de weg der sterren als een innerlijke weg tot bevrijding volledig kenden, de weg die leid­de tot het goede einde, waarbij het endura, het sterven vóór de dood, centraal stond om zo het lichtkleed, de merkaba, te kunnen weven, waardoor de ziel zich voorgoed kon losmaken van het stoffelijk lichaam en zich via het consolamentum verenigen kon met de kracht van de Geest? Want de katharen wisten dat de met de geest verbonden ziel, omhuld met het zogeheten lichtkleed, ten prooi gevallen was aan het proces van ver­stoffelijking, de materie, waarvan het krach­tenveld door Lucifer bijeengehouden werd. (Ook Jacob Boehme spreekt daar in mystie­ke bewoordingen over.) Daarom moest het lichtkleed hersteld worden, ‘geweven’ wor­den. Zij die daarin slaagden, werden de revêtus (‘de opnieuw bekledenen’) genoemd. Christus had daartoe de zuivere weg gewezen en de innerlijke leer overge­dragen, die via apostolische overdracht de hele geschiedenis der ware christenen door­dringt. Manicheeërs, paulicianen, bogomie­len, patarenen, waldenzen …

Zij die in het zwart gekleed gingen toen er nog geen vervolgingen waren en in het wit bij bijzondere gelegenheden, en ten tijde van de vervolgingen slechts een inwijdings­koord onder hun gewone kleren droegen, hadden niets gemeen met de kerk van Rome, wier vertegenwoordiger, gezeten op een troon van luxe en macht, voor de in so­berheid levende katharen slechts een beeld van imitatie en bedrog was. Dominicus stel­de de pauselijke legaten, die geen enkel succes boekten, voor om net als de katha­ren sober gekleed te gaan, blootsvoets door het land te trekken, zonder zilver, goud of dure gewaden. Maar hun vegetarische leef­wijze, gelijkwaardigheid van man en vrouw, afzien van alcohol (voor parfaits), zoals de vroegchristelijke traditie leert, namen ze niet over.

Zich beroepend op Augustinus, die zelf lange tijd lid van de spirituele orde der ma­nicheeërs is geweest maar deze ‘sekte der manicheeërs’ uiterst scherp attaqueert (zie zijn Belijdenissen) nadat hij de orde verla­ten heeft, beschuldigde de kerk de katharen van neo-manicheïsme. Deze volgens Rome dualistische filosofie, die reeds in het verle­den ‘een pest voor de kerk’ was, ‘een be­smettelijke ziekte’, diende kost wat kost uit­geroeid te worden!

Wie zich echter werkelijk verdiept in het spirituele weten van de katharen (hun theo­logie, esoterische kennis, verhalen en legen­den), komt tot de ontdekking dat het aan hen toegeschreven dualisme, zoals dit voor­al in het inquisitiemateriaal tot uitdrukking . komt, in feite een monisme is. De mythe over de ‘val van Lucifer’ is niet alleen een fascinerend verhaal, maar ook een drama­tisch gebeuren, dat volgens de katharen werkelijk heeft plaatsgevonden en te maken heeft met de wetten van energie, materie, licht, zonnestelsel, kosmos. Wie de sleutelvan bijvoorbeeld de Pistis Sophia en Inter­rogatio Iohannis, een apocrief dat afkomstig is van de bogomielen, weet te vinden en van zoveel andere nog beschikbare esoterische bronnen, komt erachter dat de katharen over een diepgaande wijsheid beschikten. Die wijsheid kan men niet vinden in de ge­schriften van inquisiteurs als Jacques Four­nier (later paus te Avignon onder de naam Benoît XII!) , Bernard de Caux, Jean de Saint-Pierre, Rainier Sacchoni en Monéta van Crémone. Sommigen van hen waren aanvankelijk lid van de kathaarse ecclesia, verlieten deze gemeenschap en werden de vervolgers ervan (in de stijl van Augusti­nus). Natuurlijk moet het inquisitiemateri­aal diepgaand bestudeerd worden (duizen­den pagina’s!), maar ten aanzien van bij­voorbeeld de leer van de katharen dient men het met het grootste wantrouwen te onderzoeken. Zoals we geen juist beeld over de joden krijgen als we uitsluitend het Ge­stapo-materiaal bestuderen, zo geeft ook het inquisitiemateriaal met betrekking tot de katharen een scherp vertekend beeld over hun leer en leefwijze. De geschiedenis is maar al te vaak beschreven vanuit de po­sitie van de machtigen en de onderdruk­kers. Ook krijgt men geen inzicht in de leer van de katharen als men het populaire boek Montaillou. Een kettersdorp in de Pyre­neeën 1294-1324 als uitgangspunt neemt. Het is vooral gebaseerd op het inquisitie­materiaal van Jacques Fournier.

Ons bergdorpje: de adelaar

De katharen. Daarom waren we kennelijk in de Ariège komen wonen. Zelfs ons berg­dorpje wordt in de archieven vermeld als een plaatsje waar enkele katharen woonden. Was het toeval dat de aanvankelijk 33 bewo­ners allemaal weet hadden van de katharen, van reïncarnatie en boeddhisme? Het werd me innerlijk al gauw duidelijk waarom we de bergen ‘verdiend’ hadden. Elf jaar mochten we er temggetrokken leven, waardoor er veel onderzoè’k gedaan kon worden naar de katharen. 11 September 2001, een keerpunt in de geschiedenis van de mensheid, keerden we terug naar de lage landen om er weer onderricht te geven. Naar Brugge, die prachtige stad met rijke esoterische traditie en aangename woonsfeer. Waar volgens oude bronnen katharengemeenschappen gewoond hebben.

Eens lagen we op de top van ‘Col de la Core’. We keken uit op een mer de nuage (wolkenzee) die door de zon doorlicht werd. In lange slierten nevels losten de rag­fijner wordende wolkensluiers langzaam op. Een adembenemend gebeuren. Plotseling, als uit het niets, doken twee majestueuze koningsadelaars op. Vlak boven ons hoofd. Hun vurige ogen maakten contact met Ma­rijke en mij. Ik voelde een zinderende ener­gie door mij heen trekken, als een geestelijk vuur dat door al mijn cellen trok. Hun lange vleugels (circa 3,5 meter reikwijdte!) leken ons bijna te raken en hun energie was voel­baar tot onder de huid. Zelden of nooit vlie­gen deze indrukwekkende vogels zo dicht naast elkaar. De adelaar werd vanaf dat mo­ment mijn beschermvogel. Het is met enige aarzeling dat ik hier iets over schrijf. Maar omdat naast het symbool van de duif, ook de adelaar als symbool zo’n belangrijke rol speelt bij de katharen, begreep ik onmiddel­lijk dat het hier om meer dan twee uiterlijke vormopenbaringen ging. Indianen zijn in dit soort gebeurtenissen meer thuis dan de westerling, die zo vaak nog gevangen zit in een eenzijdig rationalisme. Zij weten dat ieder dier de expressie van een energetisch veld is. Zo was bij de katharen de duif sym­bool van de Heilige Geest en van vrede, zoals in Minerve is uitgebeeld in een stenen monument als herinnering aan de katharen die daar op de brandstapel zijn omgekomen. Maar de duif symboliseert bij hen vooral de afdaling van de Parakleet in de ‘schedel­plaats’ (het hoofd), Golgotha. De adelaar was voor de katharen het symbool van transformatie, wat je ook terugvindt in vele alchemistische afbeeldingen. Hij symboli­seert de hoge vlucht van de getransformeer­de ziel in de Johannesmens, bij wie de ziel zich verenigd heeft met de geest. Door Her­mes Tresmegistos (de Griekse benaming voor de Egyptische Thoth, wiens wortels te­rugreiken tot ver in Atlantis) wordt dit de vereniging met Pimander genoemd, be­schreven in een van zijn dialogen met Asde­pius. Niet voor niets speelde het Johannes­evangelie, met name de proloog, bij de ka­tharen een belangrijke rol. Johannes de evangelist wordt afgebeeld met de adelaar als symbool. In de geschiedenis zien we dat de adelaar als symbool ook vaak is mis­bruikt, zoals in het nazi-rijk, waar hij uit­groeide tot de roofvogel van totale vernieti­ging (holocaust).

Al mijn zoektochten, onder de aarde, in kas­telen op de toppen der heuvels of bergen, in wouden en valleien, werden steeds vooraf­gegaan door een adelaar. Soms dook hij vlak voor de auto op, cirkelde plotseling boven me bij het beklimmen van een pad en ver­scheen zelfs een keer bij een groep die ik gidste op de binnenplaats van kasteel Puy­laurens, gelegen in de prachtige Corbières, een streek in het departement Aude, op de grens van het departement Pyrenées-Orien­tales. Net als de Montségur ziet dit kasteel met zijn hoogoprijzende kantelen eruit als een hemelschip, een zonnebark, waar de ka­tharen ten tijde van de vervolgingen hun toevlucht zochten (afbeelding 3). Precies op het moment dat troubadour Terry Burke een lied over de grote adelaar wilde zingen, terwijl we verstild op de binnenplaats zaten, brak een van de snaren van haar twaalfsna­rige gitaar en verscheen tot ieders verbijste­ring met een luide roep de adelaar boven onze hoofden.

De herinneringen aan de periode in de ber­gen zijn niet in de rotswanden van een ver­steend geheugen gekerfd, die met moeite door de beitel van de tijd worden uitgekapt, maar aanwezig als een levende, frisse stroom van beelden in het nu. De Middel­eeuwen zijn nu. De katharen zijn nu. De toekomst is nu. Wie er energetisch in slaagt door het zwarte gat van tijdruimte te drin­gen, komt in een multi-dimensioneel univer­sum terecht, waar de toekomst terugbuigt naar een verleden dat zich reeds voltrokken heeft en waar de cirkelgang van de tijd de ware magische tovenaar is die de decor­stukken van het leven verzet en kledij en rol van de spelers verwisselt. Van deze tover­tijd, zo leert de Bhagavad Gita, is Krishna heer en meester. Hij kent al zijn ‘reïncarna­ties’, zijn wedergeboortes in de werelden der verschijnselen; wij echter (nog) niet. De Ariège, hart van het katharengebied, waar mijn geest zich tot de dag van vandaag mee verbonden weet, is nû. Nu is die speciale sfeer, de mensen, de natuur, de bergen met hun majesteit, de meanderende Ariège, de snelstromende bergbeken, de lief­

desomhelzing van heuvels en dalen die elkaar ontmoeten in de erogene zones van het woud. Nu is de steeds aanwezi­ge geur van buxus en lau­rierstruikjes die over de paden naar de kastelen hangt en de wandelaar omhult met een geuren­kleed, zo sterk te ervaren bij de beklimming van de Montségur, waar ik afgelopen zomer weer enkele keren mocht vertoeven.

Ja, Montségur …

Montségur, ‘veilige berg’

De Montségur was de eerste berg in de Py­reneeën die ik ruim twintig jaar geleden voor het eerst beklom. Toen was er nog geen loket en waren de meeste ‘katharen­kastelen’ nog niet geëxploiteerd. Kwamen er toentertijd ongeveer duizenden bezoe­kers per jaar, nu zijn het er honderdduizen­den. Niet alleen uit Frankrijk zelf, maar uit allerlei landen: Duitsland, Nederland, België, Italië, Griekenland, Amerika, Japan, Is­raël, Denemarken ‘” Jong en oud worden bekoord door deze uitzonderlijke berg, de ‘piramide van de Pyreneeën’, een van de twaalf belangrijkste chakra’s van de aarde. In pelgrimskleding, korte broek en bikini, met hanenkam of lange, wapperende baard, op bergschoenen en gympies, op hoge hak (riskant!) en blootsvoets. Montségur be­klimmen is in. Maar velen ontgaat de gehei­menis van de Mons securus (veilige berg), zoals de Romeinen hem noemden. Zij kennen geen schroom meer bij het be­klimmen van deze berg, zoals de Vlaamse auteur Valère Depauw dat had, op indringende en ontroerende wijze beschreven in zijn roman Op weg naar Montségur (1978).

Bergen stra­len een bij­zondere energie uit, hebben hun eigen sfeer,

raken het ul­tieme. Niet voor niets zijn ze vaak de verblijfplaats van goden, mystici, heili-

gen, monniken, verlich­ten, zoals de Arunachala, waar Sri Ramana Maharshi meer dan vijftig jaar verbleef, of de berg Meru in India, waar de goden geacht wor­den te vertoeven, de Sinaï, waar Jahwe zich manifesteerde, de Olympos in Griekenland, waar Zeus regeerde, de berg Thabor, waar Jezus zijn lichtgewaad toonde. Hermes Tresmegistos, Boeddha en Jezus spraken op de top van een berg over de meest diepe dingen.

Om te horen wat de Montségur te vertellen heeft, wat de rots~nden fluisteren, hoe de wind er zingt en het verleden verborgen houdt in een bijna onaantastbare sfeer, is stilte nodig, schroom, terughoudendheid. In zijn roman Montségur, burcht van vrede (1999) weet journalist en auteur Karel Wel­linghof (die mij jaren geleden interviewde) op een geheel eigen wijze die sfeer te raken, zoals ook Bram Moerland in zijn diverse pu­blicaties over de katharen. Voor de katharen was de Montségur toevluchtshaven bij uit­stek. Spiritueel centrum en lichtkasteel. Ma­rianne van den Dungen, tekenares van mijn laatste boeken, gaf haar impressie van de Montségur als zonnebark weer in een man­dala (afbeelding 4): het zonneschip, de zon­nebark – een energetisch veld – op weg naar het Licht!

Op verzoek van de kathaarse ecclesia (met name van Guilhabert de Castres en Esclair­monde de Foix) begon Raymond de Perelha in 1204 met de verbouwing van dit kasteel. Vier meer bekende wegen leiden tot de pog, de top van de rots, waarvan twee het meest bekend zijn. Eén komend van Bélesta, de andere van Montferrier. Wie de route volgt richting loket kan zijn doel niet missen. Wel of niet geïnteresseerd in de geschiedenis van de katharen, de beklimmer wacht hoe dan ook op de top een adembenemend uit­zicht op de Pyreneeën.

Camp des Cremats

Ten zuidoosten, aan de voet van de berg, ligt ‘Camp des Cremats’, de plek waar de ka­tharen verbrand werden na een belegering van bijna een jaar. Aan het hoofd van het kruistochtleger van zo’n achtduizend solda­ten en bandieten stond de maarschalk van de koning, Hugues des Arcis, die opereerde onder de ‘geestelijke’ leiding van de aarts­bisschop van Narbonne, Pierre Amiel, en van Durand de Beaucaire, bisschop van Albi, tevens wapendeskundige. En dan te weten dat de burcht met zijn omliggende huisjes niet meer dan 500 mensen borg, waaronder 210 parfaits. 2 Maart 1244 vroeg Pierre-Roger de Mirepoix, die de burcht verdedigde, een wapenstilstand aan om te onderhandelen. Door verraad kon een ge­heim bergpad beklommen worden en slaagde het leger erin om via de uitkijkpost ‘Roc de la tour’ het kasteel binnen te dringen. 16 Maart viel de burcht officieel in handen van het kruistochtleger. In de tussenliggende dagen daalden vier mannen met lange tou­wen de steile noordelijke rotswand af en brachten ‘de schat’ van de katharen (zijzelf en enkele belangrijke documenten) in vei­ligheid. Onder hen de parfait Amiel Aicard. Omdat er onder het leger enkele sympathi­santen van de katharen waren, werd bedon­gen dat alleen de katharen verbrand zouden worden en dat alle anderen een vrijgeleide zouden krijgen als ze zich tot het katholieke geloof zouden bekeren. De feitelijkheid leert dat velen toch nog zwaar gestraft werden. In de tussenliggende tijd hadden de katha­ren de gelegenheid om hun energetisch en spiritueel werk af te sluiten en de feestdag van Mani – Bema of Malilosa genoemd – te herdenken.

210 Parfaits daalden op 16 maart 1244 de berg af, onder leiding van Bertrand Marty. Vrijwillig bestegen ze de brandstapel. In een hoog oplaaiende vuurzee worden samen met hen nog enkele andere ‘ketters’ ver­brand, zoals Esclairmonde, het 16-jarige in­valide dochtertje van Raymond en Corba de Perelha. Terwijl een dikke walm van rook omhoog stijgt, klinkt luid boven het knette­rend geluid van brandende takkenbossen het Veni creator spiritus van de rooms-ka­tholieke kerk. De aarde schreit en schroeit. Zolang ze bestaat, zal ze bloemen van liefde doen groeien op Camp des Cremats.

Gedenksteen

Een paar honderd meter voor het loket staat een gedenksteen, opgericht door ‘La Société du souvenir et des études cathares’. Samen met enkele vrienden had de uit Arques afkomstige magistraat en auteur Deodat Roché, die leefde als een kathaar en op de hoge leeftijd van 101 jaar stierf, deze Société in 1950 opgericht, terwijl hij in 1948 het tijdschrift ‘Cahiers d’Études Cathares’ het daglicht deed zien, dat een internationa­le verspreiding kreeg. Onder de vrienden van Déoclat Roché bevond zich de onderwijzeres Lucienne Julien, die op zoek was naar de sporen van de katharen en ‘bij toeval’ overgeplaatst werd naar Arques, waar ze een onverbrekelijke vriendschap met Roché kreeg en via diverse publicaties zijn lijn voortzette. Ze werd grootmeesteres van een esoterische orde. Via een vriend van haar, met wie ik op mijn beurt weer bevriend ben, hadden we vlak voor haar dood nog contact met haar. Nu, na haar dood, zet deze vriend de lijn weer voort. De gedenksteen bevindt zich precies op een stukje grond dat eigen­dom is van de in het dorpje Montségur woonachtige familie Costes, die vanwege de vriendschap met Roché dit terreintje ter be­schikking stelde. Onder aan de gedenksteen staat de tekst: ‘Als catars, als martirs, del pur amor crestian. 16 mars 1244’ (Aan de katharen, aan de martelaren van de zuivere, christelijke liefde. 16 maart 1244). Boven­aan bevindt zich een pentagram, symbool van het lichtkleed. Vlak daaronder rijzen drie kruisen op, die de innerlijke kruisiging symboliseren op ‘Golgotha’, de schedel­plaats: door het middelste kruis, de her­nieuwde levensboom, komen linker en rech­ter hersenhelft tot eenheid. Daaronder de weefspoel, symbool van het weven van het lichtkleed (afbeelding 5). Nog maar enkele jaren geleden werd gepoogd de gedenk­steen te verplaatsen of zelfs weg te halen. Hij zou de bezoeker hinderen tijdens zijn beklimming van de Montségur! Het idee kwam uit de anti-gnostische koker van en­kele orthodoxe katholieken.

Adembenemend uitzicht

Vlak voor de binnenplaats van het kasteel bevindt zich tegenwoordig een grote houten balustrade. Van daaruit – maar ook al eerder – doemen prachtige uitzichten op als het niet mist en er geen wolkennevels hangen. Huizen, auto’s, mensen, koeien en schapen worden herleid tot minivormen uit Madurodam. In het oosten prijkt de Roc de la mous­se, gescheiden van de pog door de Gorges du Carroulet. In het zuidoosten, aan de voet van de berg, ligt het pittoreske dorpje Montségur. Iets verderop, hoogverheven, La montagne de la Frau, met op de top een ga­pende grotopening (la caunha). In het zui­den pronken trots ’trois seigneurs’: Col de la Peire, Pic du Soularac, en Massif du Saint Barthélémy.

Aan de achterkant van de donjon (het be­langrijkste woongedeelte van het kasteel, tevens toevluchtsoord), richting oosten, ligt in de verte, op zo’n zeshonderd meter hoog­te, het troubadourskasteel Puivert. Puivert komt van het Occitaans ‘puoich verd’, dat ‘groene plek’ betekent (vanwege de rijke groene natuur). Ten tijde van de katharen was dit kasteel een heerlijkheid van de Ker­corb, waar de kathaarse familie Congost (Bernard en Apaïs) woonde, voordat Simon de Montfort het kasteel veroverde. Daar werden de Cours d’amours gehouden, onder leiding van onder andere Aliénora van Aqui­tanië en koning Alphons VIII. In La salIe des musiciens (zaal van de musici), verzonken in lamphouders, acht nog goed zichtbare beeldhouwwerkjes van musici met hun in­strumenten: rebec (voorloper van de viola), doedelzak, viola, luit, tamboerijn, fluit, draagbaar orgeltje, psalterium.

Westelijk gelegen, ‘geplakt op een rots’, kas­teel RoquefIxade, waar Raymond en Corba de Perelha woonden. Burgemeester van dit dorpje is Yves Maris de Roquefixade, filosoof en auteur, gepromoveerd op de gnosis van Paulus. Woonachtig in een schitterend gele­gen kasteeltje, draagt hij het kathaarse ideeëngoed uit. Enkele ontmoetingen met hem smeedden onmiddellijk een band van vriendschap. Meer noordelijk ontrolt zich de kleine bergketen van Morenci (met in de bossen nog enkele Keltische kruisen), strek­ken zich Lavelanet, Mirepoix, Lac de Mont­bel en Laroque d’Olmes uit, golven zacht de hellingen van de Plantaurel en wordt iets verderop La Basse Ariège zichtbaar.

In het dorpje Montségur, in de ‘Bufadou’, woonden goede vrienden van ons, die een vegetarisch pension hadden, maar nu naar Zwitserland zijn verhuisd. In dat pension hadden wij tot diep in de nacht een ontmoe­ting met onder andere de Duitse auteur Ro­land Schickler. Jarenlang had hij onderzoek gedaan naar kasteel Quéribus, dat samen met Peyrepertuse een bekend toevluchts­oord voor de katharen was in de nadagen van de vervolgingen. Omdat Schickler niet lang meer te leven had, vond hij het fijn om mij vlak voor zijn dood alle gegevens over te dragen die hij had. Hij schreef het boek Quéribus, temple solaire des Cathares. Vóór Schickler was het Fernand Niel die lange tijd intensief onderzoek had gedaan naar ‘zijn’ Quéribus. Maar de historici steunen zijn conclusies niet waar het spirituele aan­gelegenheden betreft en staan over het al­gemeen nogal kritisch tegenover ‘oude’ be­kende auteurs aIs’ Napoléon Peyrat, Coincy St. Palais, Maurice Maigre, Louis Prat. In hun boeken vond ik vaak fascinerende gege­vens. Natuurlijk is er meer tussen hemel en aarde dan de wetenschap kent. Het was trouwens aan de voet van Quéribus, waar we een aantal jaren geleden ‘bij toeval’ de Duitse filmer Stephan Bleek ontmoetten, die voor de Duitse televisie een documen­taire voorbereidde over de katharen. Tussen ons was onmiddellijk herkenning. Een aan­tal maanden later ontvingen we de video­band van zijn film.

Na zevenhonderd jaar: een cyclus loopt ten einde

Montségur … waar een troubadour bij de verbranding van de parfaits en enkele ande­re katharen op 16 maart 1244 uitriep dat ze­venhonderd jaar later de laurier weer groen zou worden op de as van de martelaren. Precies zevenhonderd jaar later worden de Nag Hammadigeschriften, de Dode-Zeerol­len, de manichese teksten (vooral de Keul­se Mani Codex) en andere belangrijke gnostische teksten ontdekt en een aantal jaren later kan de hele wereld er kennis van nemen.

We leven in een uiterst belangrijke wereld­periode. Niet alleen zijn we aan het einde gekomen van een grote cyclus van 200.000 jaar in ons zonnestelsel, maar ook aan het einde van een platonisch jaar (25.920 jaar), waarin zich de overgang van het Vissen­naar het Watermantijdperk voltrekt. Een in­grijpende en chaotische overgang, die uit­eindelijk in een bewustzijnsdimensie zal uit­monden waarin planeet aarde totaal veran­derd zal zijn. Uit mijn onderzoek bleek dat de katharen goed op de hoogte waren van het cyclisch gebeuren binnen ons zonnestel­sel. ‘De man met de kruik’, waar de evange­list Lucas in hoofdstuk 22 in esoterische be­woordingen over spreekt, staat symbool voor het teken Waterman. Krachtige ener­gieën vanuit de zon – mede door toenemen­de zonnestormen – zijn bezig het hele mag­netische veld van de aarde te veranderen. Klimaatverschuivingen zullen de komende maanden en jaren steeds meer voelbaar worden. Periodes van grote droogte en overstromingen zullen elkaar snel afwisse­len. Krachtige onweren, ongekende stormen (tyfoons en orkanen met buitensporige windsnelheden), abrupte schommelingen in de temperatuur, het mislukken van oogsten, de toename van vulkaanuitbarstingen en aardbevingen, veranderingen van continen­ten, nieuwe virusziekten, twisten en oorlo­gen, geweld uitbarstingen en terroristische aanslagen, godsdiensten die elkaar bestrij­den, de ineenstorting van oude godsdiensti­ge systemen, het optreden van valse leraren en valse Christussen … Veel staat ons te wachten, veel is al aan de gang. Maar veel kan nog worden voorkomen of worden te­ruggebracht tot een zachtere (weliswaar toch nog ingrijpende) overgang als de mensheid pijlsnel tot eenheidsbewustzijn komt. Zijn we daartoe in staat? Zijn de rege­ringen in staat om open kaart te spelen en eerlijke voorlichting te geven in plaats van steeds maar over economische cijfers te spreken, terwijl de aarde in een gigantische transformatie verkeert? Er zou aan de alarmbel getrokken moeten worden! Aan alle alarmbellen! Niet om mensen angstig te maken, maar om nog meer lijden te voorko­men. De beste profetieën zijn die profetieën die niet uitkomen omdat de mens het roer ineens omgooit. Zo niet … Dat de maya’s met hun kennis van vóór de Atlantische pe­riode de beëindiging van deze laatste cyclus tegen 2012 zien, wordt bevestigd door vele anderen. Ook de Hopi-Indianen gaven al di­verse ernstige waarschuwingen en de pira­mide van Gizeh wijst eveneens naar 2012 als beëindiging van een zeer belangrijke cyclus. Diverse profeten waarschuwden ons ook al voor hetgeen er komen gaat als we zo door­gaan (Nostradamus, Edgar Cayce, Jakob Lorber), terwijl bovendien een aantal we­tenschappers zoals Peter Russell, Gregg Braden en Bannerjee, alsook Drunvalo Mel­chizedek naar het jaar 2012 (rond de win­tersolstitie ) verwijzen als eindpunt van een cyclus.

Voor al diegenen die er voor openstaan is de afloop van dit ‘ijzeren’ tijdperk een unieke kans om hetgeen de katharen al meer dan zevenhonderd jaar geleden wisten en prak­tiseerden, toe te passen: het ‘weven van het lichtkleed’. Als revêtus kenden de katharen de methode die daartoe leidde, zoals al die­genen die vanuit hun hart met de mysteriën van de Roos, de mysteriën van de innerlijke Christos, verbonden zijn en zich in zuiver­heid op het weven van het lichtkleed toeleg­gen.

De katharoi leefden en leven in iedere tijd. Zij zijn niet gebonden aan een organisatie of gebouw, maar ademen, leven en handelen uit de kracht en de liefde van het Ene. In de Onzichtbare Tempel van de Heilige Geest ontmoeten zij elkaar, dag en nacht.


© Marcel Messing 2004 
Dit artikel verscheen in het tijdschrift Prana, nummer140
tekeningen: Marianne van den Dungen 

Related artikelen